zaterdag 22 september 2012

Baas

De buurman zit buiten in de motregen rekken af te soppen.
‘Nog vijf dagen,’ zegt hij, als ik naar buiten kom.
‘Jeetje.’
Zesentwintig jaar heeft hij in de patatzaak gestaan, zes dagen in de week. Vorige maand ontstond er gedoe met de gemeente. Sluiting dreigde.
‘Als ze doorzetten gaan we actie voeren,’ zei de buurman. ‘Dan gaan we op zaterdagmiddag gratis patat uitdelen.’
Maar zover hoefde het niet te komen. De gemeente is overstag gegaan. De zaak mag openblijven. Maar de buurman blijft niet, de eigenaar blijft niet. De eigenaar gaat met pensioen, hij heeft de zaak verkocht. De buurman gaat terug naar Marokko.
‘Niet meteen, hoor,’ zegt hij, ‘over een jaar of zo. Ik moet eerst wennen. Als ik daar naar een winkel ga, begin ik zo een gesprekje met de vrouw achter de toonbank. Dan zeggen mensen: wat doe je nou?’ Hij trekt wat met zijn schouder. ‘Dat ben ik gewend, hè.’
‘Maar dat kan daar niet.’
‘Nee, dat kan daar niet.’ Hij groet een langs fietsende vrouw. ‘Ik ga niet op het platteland wonen, hoor. In Marrakech. Alleen het verkeer daar... Ze toeteren de hele tijd.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘het zal wel even wennen worden.’
We kijken naar de rij klanten die staat te wachten.
‘De nieuwe eigenaar is al aan het inwerken.’ Hij gebaart naar de toonbank. Er staat een jongen achter met het uiterlijk van een Hollandse patatboer.
‘Zo,' zeg ik. ‘Dus jij bent de nieuwe baas.’
‘Niet echt de baas,’ zegt hij. ‘Iets eronder.’
‘De onderbaas.’
‘Ja, de onderbaas.’
Ik steek mijn hand uit. ‘De bovenbuurvrouw.’
Het zal wel even wennen worden.