woensdag 8 augustus 2012

Toonder

We waren dwars door Engeland gereden, naar het uiterste puntje van Wales. In Holyhead namen we de ferry naar Dublin.
Ierland was U2 voor mij, aanvankelijk. Voor hem, die nooit eerder in Ierland was geweest, was het Marten Toonder.

Toonder woonde in de buurt van Dublin. Iemand die we kenden wist waar, in een stadje aan de voet van de Wicklow Mountains, in een geel huis. ‘Ik kan het adres wel voor jullie opzoeken,’ zei ze. Maar dat leek ons niet nodig, een geel huis in een afgelegen kustplaatsje, dat moest makkelijk te vinden zijn.

Na twee dagen Dublin vertrokken we richting de Wicklow Mountains. We hoefden niet te zoeken, we reden zo het stadje binnen. Een geel huis, zeiden we tegen elkaar, en we hadden het nog niet gezegd, of daar stond het, op een heuvel onder een dreigende, Toonderiaanse hemel. Dit was het, geen twijfel over mogelijk. We zochten een plek om ons busje te parkeren. Toen zagen we nog een geel huis, en daarna nog een. Het wemelde van de gele huizen in het stadje. ‘Dat gaan we dus nooit vinden,’ zeiden we tegen elkaar. We parkeerden ons kampeerbusje in de haven en gingen koffie zetten.

Het uitzicht was prachtig, de lucht betoverend. We zeiden dat dit ook mooi was. Toch?
Er kwam een man naar ons toe. ‘Nederlanders?’ vroeg hij, met een knikje naar ons nummerbord. Hij was een gepensioneerde visser, en zag er precies uit als het beeld dat we hadden van een gepensioneerde visser: verweerd gezicht, grijze baard en melancholische ogen. We boden hem koffie aan.
‘Ik heb een Nederlandse vriend,’ vertelde hij. ‘Hij woont hier al jaren. Ik heb hem ontmoet op het kerkhof. Zijn vrouw ligt daar, en mijn zus. We treffen elkaar daar elke week.’ Hij nam een slok koffie. ‘Misschien hebben jullie wel eens van hem gehoord, zijn naam is Toender.’
Toender. We keken elkaar aan.
‘Ja, die kennen we,’ zeiden we. ‘Niet persoonlijk, maar zijn werk, dat kennen we.’
‘Hij woont daar,’ de man wees in de verte, ‘tegenover de Anglicaanse kerk. Jullie kunnen wel bij hem langsgaan, maar ik denk niet dat hij opendoet. Hij is erg op zichzelf.’
We knikten. Toen de koffie op was stapten we weer in het busje en reden verder. Naar de Anglicaanse kerk. We stapten uit en bleven zeker tien minuten naar het huis staan kijken. Er kwam een vrouw aan met een hond, ze ging naar binnen. We stapten weer in en reden verder. Tevreden.