dinsdag 14 augustus 2012

Montpellier

Hij was knap en het was mijn laatste avond. Ik wilde samen op het strand slapen. Ik had nooit eerder op een strand geslapen, en het leek me romantisch. Bovendien deelde ik de tent met twee vriendinnen.
Hij moest tot één uur werken in het barretje. Daarna zou hij naar de camping komen en voor de ingang op me wachten.
Om een uur of tien vertrokken mijn vriendinnen naar de doucheruimtes. Daarna gingen ze slapen. Ik bleef voor de tent een boek zitten lezen. De tijd ging heel langzaam. Het begon te motregenen. Ik kroop de tent in en ging naast mijn vriendinnen liggen. Het was er lekker warm. Uit angst dat ik in slaap zou vallen, hield ik mijn ogen open.

We waren die middag met twee vissers mee geweest op zee. Ze hadden ons aangesproken toen we door het haventje liepen, een oude en een jonge visser. Op het dak van de stuurhut lag een verdroogde zeester. We waren aan boord gestapt en meegegaan. Ze hadden de netten al eerder uitgeworpen, gingen nu alleen even kijken hoe ze erbij lagen. Het duurde heel lang. We droegen dunne zomerjurkjes en kregen het koud. Op een gegeven moment vonden we het niet leuk meer. Toen voeren we naar de visafslag waar we pastis dronken en mannen lachend dingen zeiden die wij niet verstonden.

Ik werd wakker van een por in mijn zij. ‘Het is tien voor half twee,’ siste een vriendin. Ik schoot overeind en holde naar de ingang van de camping.
Het regende. Hij was er niet meer. Ja, hij was er nog wel.
Ik had hem nooit ergens anders gezien dan in het barretje waar hij werkte. Hij leek op een bepaalde manier kleiner. ‘Waar wil je heen?’ vroeg hij. Ik zei dat ik het niet wist. Hij wist wel iets.

We liepen de camping over, helemaal tot achteraan, waar caravans stonden die werden verhuurd. Voorzichtig ritste hij een voortent open. Het geluid scheurde door de stilte. Hij probeerde de caravandeur, maar die zat op slot. Hij keek om zich heen. Op de grond lag een lepel. Hij pakte hem op en wrikte een raampje open. Soepel gleed hij naar binnen.
Ik wachtte tot hij de deur voor me open zou doen, maar dat deed hij niet. Hij stak zijn hoofd uit het raampje en wenkte me. Het raam zat vrij hoog en ik ben vrij klein. Er was niks om op te gaan staan. Ik deed een spastische poging mezelf omhoog te trekken, maar stopte daarmee toen ik besefte dat ik geen idee had wat ik deed. Dit wordt niks zo, dacht ik, en even overwoog ik terug te lopen naar de tent en weer tussen mijn vriendinnen in te kruipen. Maar bij een volgende poging wist ik naar boven te klauteren. Daar grepen twee sterke armen me beet. Ze trokken. Hard. Ik schaafde mijn buik open aan de rand van het raam. Maar toen was ik binnen.

We brachten de nacht door in de caravan. De volgende ochtend vertrokken we vroeg. We dronken koffie met een croissant in een strandtent die net open was. De stoelen stonden nog op de tafels. Daarna namen we de bus naar Montpellier, waar hij woonde, samen met een vriend, in een kamer met een keukentje en twee bedden tegen de muren.
Hij warmde wat overgebleven spaghetti op en maakte er sla bij van tomaten met uien en azijn.
Later, thuis, heb ik het nog vaak gemaakt, die sla van tomaten met uien en azijn. Maar het smaakte nooit als in Montpellier.