donderdag 7 juni 2012

Huis

Ik was op een tentoonstelling over monumentale woningen in Amsterdam. Statige panden met prachtige keukens, vloeren en plafonds.
Ik woon ook in een monumentaal pand. Dat is tegelijk het enige aardige dat er over mijn woning te zeggen valt. Ook monumentale panden komen in alle soorten en maten.

Op Woningnet ben ik gepromoveerd van ‘heel slecht’ naar ‘slecht’. Dat verwijst naar mijn slaagkans op een andere woning. Een enkele keer scoor ik ‘gemiddeld’. Meestal gaat het dan om nieuwbouw in Nieuw-Sloten of een flat in Buitenveldert.
‘Jij wil natuurlijk alleen in de binnenstad wonen,’ zeggen mensen die niet kunnen geloven dat ik maar geen woning krijg aangeboden.
Het moet wel aan mij liggen.

Ik doe mee aan de Lotto met de huisnummers van woningen waar ik me ooit thuis gevoeld. Maar Lottocijfers gaan maar tot 44, dus 86 en 359 kunnen niet meedoen. Misschien dat ik daarom nooit win.

Ik bezocht een huis aan een gracht, niet ver hier vandaan. Het had een zwembad in de kelder, dik Tuschinki-tapijt in de gangen en een dakterras met uitzicht over de hele binnenstad. Ik probeerde me voor te stellen dat ik er zou wonen, dat het kon, dat het mocht, dat ik rijk was of het zomaar had gekregen, maar ik stuitte op een groot niet-willen. Een huis moet je passen, net als een jas.

Ik woonde ooit in een heel mooi huis. Vanaf de eerste dag was ik bang het kwijt te raken. Verbeeld je maar niks, zei ik vaak tegen mezelf, dit huis is veel te mooi voor jou.
Ik kom er nog wel eens langs. Soms zie ik vreemde mensen achter de ramen. Dan voelt het onverwacht heel erg als mijn huis.

Als kind tekende ik huizen zoals de meeste kinderen dat doen, een deur, een raam met een gordijntje, een puntdak met een rokende schoorsteen. Ik wist heus wel dat je ook andere huizen had, dat een huis alle vormen kon aannemen. Maar ik wilde een gewoon huis. En eigenlijk wil ik dat nog steeds. Ik loop al veel te lang rond in een niet-passende jas.