woensdag 23 mei 2012

Vlees

Ik loop met mijn tante door het Scheepvaartmuseum. Buiten hangt een klamme warmte. Mijn vingers zijn veranderd in dikke worstjes.
We zijn op zoek naar informatie over stuurman Groen, die van 1934 tot 1940 voor de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij in Nederlands-Indië zat. Zes aaneengesloten jaren. Terwijl zijn verloofde thuis in Friesland op hem wachtte. Pianospelend en lakens bordurend.
‘Alle lakens bij je grootouders thuis hadden geborduurde initialen,’ zegt mijn tante, ‘herinner je je dat nog?’
Ik schud mijn hoofd. Ik herinner me geen borduursel. Wel herinner ik me de piano, waar nooit op werd gespeeld. De Chinese theeserviezen die niet werden gebruikt. De Javaanse bustes op de schouw waar aan alle kanten stukjes van af waren gebroken. En de schilderijen met de winterlandschappen. De Hollandse pot die er elke dag op tafel kwam. ‘Jullie eten altijd rijst, hè,’ zei mijn oma met een vies gezicht.
Mijn tante zegt: ‘Weet je nog, als we bij de Chinees gingen eten, dat hij dan Chinees sprak met de Chinezen daar?’
‘Ik dacht dat hij maar deed alsof,’ zeg ik.
We zijn gaan zitten in de nagebouwde scheepslounge. Ook mijn tenen zijn worstjes. Op de buitenste tenen zitten een blaar. We turen naar oude foto’s. Een KPM-schip in de haven van Mombasa. 1935 staat eronder.
Ik was ooit in Mombasa, ruim vijfentwintig jaar geleden. Ik herinner me dat mijn opa zei dat hij daar vroeger met de boot wel kwam, als ze langs de kust van Oost-Afrika voeren. ‘Het kon er flink warm zijn,’ zei hij. Dat was alles wat hij erover vertelde.
‘Is het niet raar,’ zeg ik tegen mijn tante, ‘dat hij het vrijwel nooit had over zijn tijd in Indië?’
‘Dat wilde je oma misschien niet.’
Dan zegt ze: ‘Vlak na zijn thuiskomst is in Indië zijn boot gebombardeerd. Een deel van de bemanning kwam om het leven, de rest werd Duits krijgsgevangene gemaakt. Hem is als enige niks overkomen, omdat hij vroegtijdig naar huis werd gestuurd.’
Ik zwijg. We weten allebei waarom hij werd teruggestuurd. Zijn vader had in Nederland vernomen dat hij het had aangelegd met een Indische vrouw, en eiste dat hij per direct terugkwam. Het was namelijk wel de bedoeling dat hij met mijn oma zou trouwen. Mijn oma kwam uit een welvarend gezin.
‘Ze hadden drie slagerijen, in Friesland en Groningen,’ zegt mijn tante. ‘En ze voorzagen de hele afsluitdijk van vlees.’
Ik knik. Ik ben nooit op de afsluitdijk geweest. Maar ik ken de zwakte van het vlees.