maandag 21 mei 2012

Een grote gezellige familie

Ik leerde de Beegees kennen via mijn vader, die hun platen had. New York Mining Disaster. I Started a Joke. Words. Een beetje ouwelullenmuziek, vond ik. Dat veranderde toen ze de soundtrack bij Saturday Night Fever maakten, toen werd ik fan. Maar nooit zo erg als van Andy. Van mijn elfde tot mijn dertiende was Andy Gibb de belangrijkste man in mijn leven. Andy was de jongste broer en geen Beegee. Hij wilde het zelf doen, op eigen kracht, maar journalisten wilden het altijd hebben over zijn broers. Ze schreven over zijn ‘worsteling’. Ik las het, maar begreep het maar half. Ik dacht dat cocaïne iets was dat in cola zat.

In de Popfoto zag ik foto’s van ze, de vier broers, hun ouders, hun kinderen. Een nichtje dat maar iets ouder was dan ik. Ik ken na al die jaren nog steeds hun namen. In de beslotenheid van mijn kamer schreef ik verhalen over ze, verhalen waarin ik op onnavolgbare wijze (mijn ouders waren overleden bij een auto-ongeluk en ik had een flinke som geld geërfd) in Miami belandde, waar ik op een middag in een pastelkleurige diner Andy Gibb tegen het lijf liep. Ik zat wat te simmen op een skailederen bankje toen hij tegenover me kwam zitten en vroeg: ‘Hé, gaat het een beetje?’ (‘Hey, are you alright?’) Ik hief mijn betraande ogen naar hem op en knikte, maar Andy begreep natuurlijk meteen dat het helemaal niet alright was en bood me een drankje aan, en vervolgens een logeerplek. Vanaf die dag maakte ik deel uit van zijn grote gezellige familie.
Maandenlang schaafde ik aan het verhaal, eerst in mijn hoofd, toen in schriftjes, en tenslotte maakte ik er een fotostrip van met behulp van plaatjes uit de Popfoto. Mijn moeder gooide het allemaal weg. ‘Daar ga je je later alleen maar voor schamen.’

Ik werd groter, ik werd volwassen, en dacht niet meer aan Andy en zijn broers. Ik schreef ook geen verhaaltjes meer. Na mijn dertigste pakte ik het schrijven pas weer op. Een van de eerste verhalen die ik schreef was getiteld 'Mijn vader en mijn broertje Gibb'. Ik stuurde het op naar een literair tijdschrift over popmuziek, die het tot mijn verbazing publiceerde.
Vrij Nederland schreef erover: ‘Het meest verrassend [in Payola] is de bijdrage over de inmiddels totaal vergeten Andy Gibb, bepaald niet een van de popartiesten die het gezicht van de jaren zeventig hebben bepaald. Maar Marieke Groen maakt op overtuigende wijze duidelijk dat zelfs zo’n tamelijk onbeduidend tieneridool als Gibb van onschatbare waarde kan zijn in een bepaalde fase van je leven.’
Toen besefte ik pas waarover ik had geschreven. En ik besefte ook, met terugwerkende kracht, dat het geen toeval was dat ik mijn verlangens had gericht op een popster met een grote, gezellige familie.

Maar ook grote gezellige families zijn vatbaar voor ziekte en ellende. Andy Gibb stierf een week na zijn dertigste verjaardag aan een hartstilstand die het gevolg was van excessief cocaïnegebruik. Maurice Gibb stierf op 54-jarige leeftijd aan een zeldzame darmaandoening, en vandaag werd bekend dat Robin Gibb is overleden na een jarenlange strijd tegen kanker.
Drie van de vier broers Gibb zijn niet meer, en ik kan het niet helpen, maar ik moet steeds denken aan de rest. Aan de ouders, de ex-vrouwen, de inmiddels volwassen kinderen. Het nichtje. ‘Hey, are you allright?’