dinsdag 29 mei 2012

Meervoudig

Het was te warm om te werken, zeker in de Frietsteeg, waar de warmte van alle kanten komt en de ramen maar naar één kant open kunnen. Maar ik moet schrijven. Altijd. Als ik niet schrijf voel ik me een nietsnut, een waardeloos geval. Schuldgevoelens krijg ik ervan. 29 graden, zei mijn thermostaat. Ik had de ventilator op mijn achterhoofd gericht, mijn voeten in een teiltje koud water gezet.

Het weekend daarvoor had ik de 50.000-woorden-grens bereikt. Ik tel eigenlijk nooit woorden als ik schrijf, maar omdat ik het andere schrijvers zag doen, ging ik het ook doen.
50.000. Ik had het nog niet gezien of ik voelde de vermoeidheid toeslaan.

Ik ging op de bank zitten met een boek, misschien moest ik gewoon nog even wakker worden. Maar ik werd niet wakker, ik zakte steeds verder onderuit, tot ik het zelfs te veel werk vond om dat boek te lezen. Het lichaam is een last, dacht ik. De geest wil wel, maar het lichaam ligt weer dwars.

Ik bekeek een documentaire over een vrouw met DIS. Ze had zichzelf opgesplitst in twaalf verschillende persoonlijkheden, die constant met elkaar overhoop lagen. Vroeger noemden we dat meervoudige persoonlijkheidsstoornis en nog meer vroeger schizofreen. Een schizofreen is nooit alleen, luidde de grap.
Een schrijver is ook nooit alleen. De luilak in mij riep: ‘Ga naar buiten! De zon schijnt! Je hersens zijn tot pap gekookt, je komt toch nergens toe’! De fanaat in mij sprak De luilak streng toe. ‘Niks naar buiten, het is een gewone doordeweekse dag, werken zul je.’ De gierigaard voegde zich erbij. ‘Op terrasjes zitten kost geld. En je verdient niks op het moment, dus je kunt het je niet permitteren om lol te maken.’ De Juf stak haar vinger op. ‘Sorry, maar ik geef les, daarmee verdien ik geld.’ De fanaat lachte honend. ‘Dat kleine beetje?’
Maar toen voegde zich een nieuwe stem bij de anderen. ‘Ik wil gewoon even niks doen,’ sprak die zwak. En ze stelde zich voor als De vermoeide.

Dus gingen we naar het park. Voor een picknick met veel eten en drinken. We dronken. We lachten. We waren weer één. Misschien moesten we op vakantie, zeiden we tegen elkaar.

Op de terugweg zagen we een bus rijden. De bestemming boven de voorruit zei: Lesbos.
We keken nog een keer. Lesbus.
De juf had gewonnen. We gingen weer aan het werk.