zondag 25 maart 2012

Zaterdagmiddag

Ze belt rond lunchtijd. Ze gaat nu weg en als ik nu ook weg ga komen we gelijk aan. Ik schiet mijn jas aan, spring op de fiets. Onderweg bellen en sms-en we, lopen elkaar drie keer mis en dan staan we opeens voor elkaars neus, met de telefoon nog aan ons oor, het beeld op een andere plek dan het geluid.
We vinden een plekje op een terras in de zon, maar zitten te bibberen in onze zomerjasjes en gaan naar binnen. We bestellen soep en broodjes en muntthee met honing en een glas Prosecco waar geen prik meer op zit en dat we, nadat we onze gĂȘne hebben overwonnen, omruilen voor een ander, en we hebben het over boeken en schrijvers en religie, de overeenkomsten tussen christenen en moslims, en zij zegt: 'St! Niet zo hard. Die mannen achter ons zijn moslims.' Maar die mannen achter ons zijn mannen, en wij vrouwen, daarom kijken ze steeds. We hebben het over mannen die over vrouwen schrijven, over seks in boeken en films waarbij vrouwen klaarkomen op manieren waarop vrouwen helemaal niet kunnen klaarkomen, en hoe storend dat is. Ze zegt: 'O, ik heb een krentenbrood voor je gekocht. Dat moet je niet vergeten straks.' We rekenen af, hebben het nog steeds koud. We gaan naar de Chinese supermarkt op zoek naar bevroren lime leaves - wat is dat ook alweer in het Nederlands - maar die zijn uitverkocht, volgende week weer. En ik zeg: ‘De volgende keer als je komt, nemen we een Chinese massage, goed?’ En zij knikt driftig. Dan zegt ze dat ze een boek wil kopen, twee eigenlijk, boeken waar we het net over hebben gehad, en we willen richting het Spui lopen, maar niet door de drukte, en al pratend nemen we een afslag en dan lopen we opeens tussen de toeristen op de wallen, waar het nog veel drukker is, het lijkt wel Koninginnedag. ‘Anders gaan we naar de boekenafdeling van de Bijenkorf,' zeg ik, en dat doen we, op welke etage zat die ook alweer? We vinden de boeken, hoewel niet allebei, de een is beschadigd, is dit het enige exemplaar? Die meneer daar met die baard, die weet alles. Maar die meneer weet het ook niet. We zoeken onze eigen boeken, drie exemplaren van de mijne, nul van dat van haar. 'Jouwe is uitverkocht,' zeg ik. 'Maar ze bestellen hem ook niet bij,' zegt zij sip. 'Die van mij verkoopt helemaal niet,' zeg ik. We rekenen de boeken af die we willen hebben en dan gaan we terug naar beneden. ‘Wat stap jij nou raar op die roltrap,’ zegt zij, en ik zeg dat ik hoogtevrees heb en als kind van een roltrap ben gevallen en ik zeg ook: 'Jij bent de eerste die het opvalt.'
Buiten schijnt de zon nog steeds en lopen nog steeds heel veel mensen op straat.
'Heb jij dat nou ook?' zegt ze als we afscheid nemen, 'ik ben bekaf na zo'n middag.'
'Kapot,' zeg ik.
Thuis besef ik dat mijn fiets nog op onze lunchplek staat.