zondag 18 maart 2012

God

Wij geloofden thuis niet in God. Wij geloofden in dingen die je kon zien en aanraken. Mensen die in god geloofden vonden wij maar raar.
Onze school grensde aan een katholieke school. De leerlingen noemden we ‘katholieke tutjes’. Als wij speelkwartier hadden zaten zij binnen en andersom. Het hoofd van hun school heette de frater. Het hoofd van onze school liet een snor staan en verruilde zijn vrouw in voor mannen. Verschil moest er wezen.

Mijn moeder werkte in die tijd als invaljuf. Soms werd ze ’s morgens gebeld en moest ze invallen op een school bij ons in de buurt. Op een dag moest ze invallen op onze school. Tussen de middag liep ik naar huis met het broertje van mijn vriendinnetje. Hij had die ochtend les gehad van mijn moeder. ‘Jouw moeder is gek,’ zei hij.
‘Hm,’ zei ik, nog niet zeker of ik het er mee eens moest zijn of niet.
‘Ze vertelde een belachelijk verhaal over een vrouw die geboren werd uit de ribben van een man, en God kwam er ook in voor.’
Ik was woedend. Thuis vertelde mijn moeder nooit zulke rare verhalen. Waarom zette ze ons zo voor schut?
Het baarde me ook zorgen. Ik dacht dat ik mijn moeder kende, dat ik wist wat ik van haar kon verwachten. Nu wist ik dat niet meer.
Ik vertelde mijn moeder niet wat ik had gehoord. Maar ik hield haar daarna wel nauwlettend in de gaten.