zondag 4 maart 2012

Deskundige

Hij werd al drie dagen achtereen gebeld door dezelfde man.
‘Waarom neem je niet op?’ vroeg ik.
‘Ik heb geld van die man geleend, ik denk dat hij het terug wil. Maar ik heb het niet.’
‘Dan vertel je hem dat toch gewoon?’
Hij keek me aan met een blik die zei: jij begrijpt echt niks van onze cultuur. Die blik wierpen we elkaar om beurten toe.
Opeens lichtte zijn gezicht op. ‘Ik heb een idee. Ik maak een afspraak met hem en jij gaat mee, dan durft hij vast niet om het geld te vragen.’
Toen de man de volgende dag weer belde nam hij op en maakte een afspraak.

We spraken af bij een shisha-café. De man, die op de hoogte was van mijn komst, had cadeautjes voor me meegebracht. ‘Welcome to Egypt,’ zei hij. Daarna bestelde hij koffie en een waterpijp voor ons. Zelf nam hij niks.
‘Hij werkt voor de politie,’ zei mijn vriend.
De man knikte. ‘Als handschriftdeskundige.’
‘Als wat?’ zei ik.
Handschriftdeskundige. Dat werkte zo. Als de politie het vermoeden had dat een arrestant niet de waarheid sprak riepen ze hem erbij. Hij liet de arrestant een zin opschrijven en aan die zin kon hij zien of die persoon een crimineel karakter had.
‘Wil je het eens bij mij doen?’ zei ik.
Dat wilde hij wel. Ik kreeg een stuk papier en een pen en hij citeerde de zin. Het was altijd dezelfde zin, vertelde hij. Hij dacht even na over de Engelse vertaling, toen zei hij: ‘When I was a little boy I saw someone kill a man.’
Ik keek op van het papier. ‘Boy?’
Hij bloosde. ‘When I was little I saw someone kill a man.’
Ik schreef de zin op, snel, zonder na te denken, zoals hij had gezegd en gaf het papier toen aan hem terug.
Hij bestudeerde het langdurig, onderstreepte af en toe een woord, knikte en keek toen op. ‘Je bent een goed mens,’ zei hij. ‘Je bent evenwichtig en je houdt van orde en netheid. Maar je bent niet close met je familie.’
‘Hoe zie je dat?’
Hij tikte met de pen tegen het papier. ‘Je schrijft letters niet aan elkaar.’
‘En ben ik een crimineel?’
‘Kom op,’ zei mijn vriend zacht. De man zei niks.
‘Nu jij,’ zei ik tegen mijn vriend, maar die kwam overeind en stak zijn hand uit naar de man. ‘We moeten ervandoor.’
‘Wat?’ zei ik toen we weer op straat liepen, ‘hij heeft je toch niet om het geld gevraagd?’