donderdag 5 januari 2012

Eiland

We hadden al het hele weekend ruzie. Op het strand, in de zeehondencrèche, in de hotelkamer, in het juttersmuseum. Ruzie om alles, ruzie om niks. Soms ging het even liggen, maar dan was er niet veel nodig om het weer aan te wakkeren. Op zondagmiddag stapten we in de auto en volgden de weg, zonder te weten waar hij heen liep. Het kon ons niet meer schelen. Toen de weg doodliep bleven we simpelweg stilstaan. We zetten de motor af en staarden naar buiten, zonder iets te zien. We zwegen, teruggetrokken in onszelf en tegelijkertijd hyperbewust van de aanwezigheid van de ander.
Na een poosje werd mijn aandacht getrokken door iets dat bewoog. Ik stelde mijn blik scherp. In het huis waar we op uitkijken stonden mensen.
‘Ze zwaaien,’ zei ik.
‘Hm?’ Met tegenzin draaide hij zijn hoofd naar me om.
‘Daar,’ zei ik met een knikje.
We keken. Er stonden drie mensen voor het raam, twee volwassenen en een kind. Ze zwaaiden en trokken er overdreven gezichten bij. Een van hen vormde met zijn handen een verrekijker voor zijn ogen.
‘Ze denken dat we bij ze naar binnen gluren.’
‘Ja.’
We bleven naar ze zitten kijken. We konden ons er niet toe zetten de motor te starten en weg te rijden.