vrijdag 23 december 2011

Lever

Als kind lustte ik alles, op één ding na. Lever. En dat aten we zeker eens in de veertien dagen. Kippenlevertjes met rijst en gebakken banaan. Op een of andere manier overviel het me altijd weer, wat waarschijnlijk meer met effectief verdringen te maken had dan met iets anders.
Dit keer was het mijn broertje die het verraadde. Ik trof hem in de badkamer, waar hij zijn handen stond te wassen voor het eten. Zijn gezicht stond ernstig, alsof hij zich van zijn taak bewust was, en vastbesloten was die te volbrengen.
Even later zat ik boven een bord rijst met bakbanaan en lever. Ik haalde diep adem en dacht aan wat mijn opa had gezegd toen ik olijven wilde leren eten: ‘Je moet tegen jezelf zeggen, mmm, wat is dit lekker. Eerst zal je het niet geloven, maar bij de vierde of vijfde hap vind je het opeens niet gek meer smaken en ga je het warempel lekker vinden.’
Ik sneed een klein stukje lever af en dacht: mmm, wat is dit lekker. Ik dacht het echt heel hard. Maar ditmaal werkte het niet. In mijn mond viel de lever uiteen tot een muffe smurrie die tussen mijn tanden kroop, en achter de plaatjes van mijn beugel. Ik kauwde en kauwde, maar in plaats van te slinken, leek de massa alleen maar groter te worden. Ik dacht niet meer aan olijven, ik dacht aan de stinkende, donkere klei die bovenkwam als je een schep heel diep in de grond stak. Mijn slokdarm maakte een raar geluid.
‘Stel je niet zo aan,’ zei mijn moeder.
Ik boog me over mijn bord, kauwde met lamme kaken verder.
‘Rechtop zitten.’ Mijn vader.
Ik rechtte mijn rug en gluurde naar mijn broertje, die met een bleek gezicht zijn bord leegat. Ik probeerde te slikken. Mijn keel maakte een spastische beweging. Ik hoestte zacht, met mijn hand voor mijn mond, en toen zat het levertje opeens in mijn hand. Ik schrok er zo van dat ik een paar tellen zo bleef zitten, met mijn hand voor mijn mond. Ik gluurde naar mijn ouders, maar die voerden een gesprek en letten niet op mij. Voorzichtig bracht ik mijn hand onder tafel. Met twee vingers taste ik naar mijn broekzak en duwde het levertje erin. Elk moment verwachtte ik een opmerking, maar het bleef stil, en toen ik dat merkte durfde ik hetzelfde te doen met de andere levertjes, en daarna was mijn bord opeens leeg.
Pas toen iedereen de tafel had verlaten, stond ik op. Er zat een bult in mijn broekzak ter grootte van een voetbal, hij gaf licht en maakt het geluid van een brandalarm, maar vreemd genoeg leek het niemand op te vallen. Langzaam liep ik de trap op naar de badkamer. Ik deed de deur achter me dicht en haalde de lever uit mijn zak. Het oogde al bijna niet meer als eten.
Toen hoorde ik iemand op de trap. Snel sloot ik mijn hand. De badkamerdeur ging open, mijn broertje en ik keken elkaar even aan met niets ziende blikken, daarna liep hij door naar de wastafel. Ik volgde hem met mijn ogen en wachtte tot hij zijn tandenborstel had gepakt. Toen opende ik mijn hand. ‘Kijk.’
Mijn broertje keek er geschrokken naar. ‘Wat ga je daar mee doen?’
‘Door de plee spoelen,’ zei ik stoer.
De ogen van mijn broertje werden groot. ‘Daar komen ze achter,’ fluisterde hij.
‘Welnee.’ Met een resoluut gebaar deed ik het deksel van de wc omhoog en gooide de levertjes in de pot.
Daar lagen ze, drie kleine drolletjes. Ik kan ze er nu nog uitpakken, dacht ik, zo vies is de wc niet, ik kan ze gewoon nog opeten.
Snel drukte ik de spoelknop in en liep de badkamer uit. Ik ontweek de blik van mijn broertje.
Op mijn kamer zette ik de radio aan. Ik trok de gordijnen dicht en ging op de rand van het bed zitten. De hele avond bleef ik zitten wachten op wat komen zou. Maar er kwam niks.