maandag 28 november 2011

Zaklamp

Ooit had ik verkering met een hypochonder. Daar mag je niet om lachen, hypochondrie is een serieuze aandoening.
Toen ik hem leerde kennen vertelde hij me dat hij er vroeger erg veel last van had. Maar hij was ervoor behandeld en nu kon hij er prima mee omgaan. Hij had geleerd niet onmiddellijk het ergste te denken. Om niet in paniek te raken.
Ik knikte. 'Dus als je nu een bobbeltje in je nek hebt, denk je niet onmiddellijk: dat is kanker?’
Hij keek me aan. 'Bobbeltje?’ Zijn hand ging naar zijn nek. 'Waar dan?’
'Daar,’ wees ik, 'daar zit een klein bobbeltje, maar dat hoort er gewoon te zitten, denk ik.’
'Nee hoor.’ Hij kwam overeind met zijn hand in zijn nek en liep naar de spiegel.
'Het is maar heel klein,’ zei ik, ‘waarschijnlijk gewoon een ontstoken haarzakje of een beginnende puist.’
Hij reageerde niet. Hij draaide zijn nek in vreemde bochten en tastte met zijn vingers de huid af.
Toen begon het me te dagen. 'O wacht. Je neemt me in de maling, hè? Dit is hoe je vroeger was.’ Ik begon voorzichtig te lachen.
Maar hij lachte niet mee. Hij keek me via de spiegel aan met grote bange ogen.
'Je weet dat je het nu een beetje overdrijft, hè,’ zei ik voorzichtig, 'daarvoor ben je in therapie geweest. Toch?’
Hij reageerde niet. Hij had een zaklamp uit een la gepakt en bescheen zijn nek ermee.
'Zal je altijd zien,’ zei hij. 'Dit soort dingen gebeuren nooit doordeweeks, maar altijd op zaterdagavond.’ Nu moet ik tot helemaal tot maandag wachten tot ik de dokter kan bellen.’
Het werd een heel lang weekend. En niet zo'n lange relatie.