maandag 7 november 2011

B

Ik groeide op in een zeventiger jaren nieuwbouwbuurt. In feite groeide de buurt samen op met mij. Als kind speelde ik altijd in de bouw - alle kinderen speelde er. We vonden stukken Pvc-buis om pijltjes mee te schieten en brokken kalk waarmee we hinkelbanen tekenden op straat. Toen alle huizen af waren verplaatste ons speelterrein zich naar veldjes met wild woekerend onkruid waar later keurig aangelegde grasvelden en speelplaatsjes zouden komen.
De straten in de wijk hadden plantennamen, en in onze buurt begonnen die allemaal met een B. Het waren geen voor de hand liggende namen. Geen begonia of bosbessenstruik, maar bertram, bijvoet en brunel. Planten waar we nog nooit van hadden gehoord.
Op één uitzondering na. In die uitzondering woonden mijn oom en tante.
Laatst hoorde ik mijn tante tegen iemand zeggen: ‘Dat hadden wij ook, in de Bieslook.’
‘Wat?’ zei die iemand, zichtbaar in de overtuiging dat hij het verkeerd had verstaan.
Mijn tante herhaalde: ‘Toen we nog in de Bieslook woonden hadden wij dat ook vaak.’
De ander keek haar glazig aan.
Het was voor het eerst dat ik besefte dat Bertram, Bijvoet en Brunel misschien niet zulke heel gekke namen zijn.