zondag 13 november 2011

Aardig

‘Ik hoorde van iemand dat jij de enige aardige schrijver bent die er is,’ zei de presentator voorafgaand aan het radio-interview.
‘Ha ha,’ zei ik, terwijl ik dacht aan alle aardige schrijvers die ik kende.
Ik ging zitten aan de tafel met de microfoons. Ik zette me schrap. Onthoud, je hoeft niet altijd aardig te zijn, zei ik tegen mezelf, je hoeft niet elke vraag te beantwoorden. Toen stelde de presentator de eerste vraag. Het was eigenlijk geen vraag, het was meer een opmerking. Een opmerking die bestond uit twee of drie complimenten over mijn boek. Over de mooie beelden en de rake observaties. Ik wachtte op het komma-maar-moment. Maar dat kwam niet. De presentator wilde weten of ik in het echte leven ook zo goed observeerde. Ja, zei ik, maar eigenlijk had ik daar nooit echt over nagedacht. Waar ik wel over na had gedacht waren vragen als: Heb jij dat ook, die neiging van Fee om alles onder controle te willen houden? En die gekte van haar, heb je dat zelf ook in je? Heb je zelf wel eens zo’n nare breuk meegemaakt, waarbij je ex vrijwel onmiddellijk een nieuwe liefde kreeg die hij meteen bombardeerde tot de liefde van zijn leven? Maar die vragen kreeg ik niet.
De presentator had mijn boek opengeslagen en las een zin voor. ‘Dit vind ik zo’n mooie metafoor. Net als deze…’ Hij bladerde verder, las een andere zin voor.
Het bad werd steeds warmer, ik leunde behaaglijk achterover. Een doortrapte journalist had me nu te pakken genomen, nu ik het het minste verwachtte. Maar hier waren alleen maar aardige mensen, aardige mensen vol goede bedoelingen.
Na afloop van de uitzending hadden we het even over een andere schrijver. 'Je weet bij hem nooit wat echt is en wat niet,' zei de presentator.
En opeens flitste het door mijn hoofd: het was niet echt!
Een gedachte die net zo onrustbarend als geruststellend was.