maandag 22 augustus 2011

Zolder

Mijn vroegste herinnering aan slapeloosheid stamt uit de tijd dat mijn zus en ik, die een kamer deelden, ’s nachts werden gescheiden omdat we teveel ruzie maakten. Voortaan sliepen we om beurten een week op zolder. Op zolder stond een bed, een bureau en een bureaustoel. Op één muur zat een poster met een reclame voor een drankmerk en aan de balken hing een schommel waar nooit iemand op zat. Ik herinner me niet wat er op de vloer lag, alleen dat het niet prettig aanvoelde onder je blote voeten.

Ik lag vaak wakker op zolder. Dan knipte ik het bedlampje aan en keek of er iets te lezen was. Ik trof altijd hetzelfde aan: een oude Donald Duck. Ik kon elk plaatje ervan dromen, maar omdat ik niet wist wat ik anders moest doen tijdens die lange, stille nachten kwam er altijd een moment waarop ik die Donald Duck weer oppakte. Misschien in de hoop dat ik de verhalen inmiddels vergeten was of er al die tijd eentje over het hoofd had gezien. Wat uiteraard nooit het geval was. En erger dan je dood vervelen omdat je niks te doen had, vond ik het om iets te lezen wat ik al honderd keer eerder had gelezen. Dat stond gelijk aan verveling vermengd met ongeduld en irritatie.
Toch belandde ik altijd weer op dat punt.

Ik heb de Donald Duck een keer woedend weggesmeten, waarna hij fladderend met al zijn bladzijden voor het bureau ineenzakte. Ik heb er ook een keer een pagina uitgescheurd, die ik tot een prop verfrommelde en tegen de muur wierp, en ontelbare malen heb ik de Donald Duck onder het bed geduwd, de engste en duisterste plek op zolder. Maar altijd kwam er weer een moment waarop ik hem daaronder vandaan viste, gedwee, zoals je een vriend waarmee je ruzie hebt gemaakt weer onder ogen komt als de woede is bekoeld. Omdat het de enige vriend is die je hebt, omdat je beseft dat je niet zonder hem kan.
Dat deed die zolder met me.