zondag 7 augustus 2011

Blind meisje

Wij gingen altijd heel lang op vakantie vroeger. Met een aanhangwagen vol tenten, luchtbedden en toilettassen achter de auto vertrokken we naar Frankrijk. Altijd naar Frankrijk, en altijd in de auto. En als we daar eindelijk waren, verfomfaaid en bezweet van de lange reis, en de tenten waren opgezet, de luchtbedden opgepompt, de eerste beker lauwe gepasteuriseerde melk gruwend was weggewerkt, stapten we weer in de auto. Ditmaal om dorpjes, kerken, musea en ruïnes te bekijken. We vertrokken pas als we ze allemaal hadden gezien.

Ergens tussen twee dorpjes, kerken, musea of ruïnes bedachten mijn zus en ik het spel Blind meisje. Dat kon overal worden gespeeld, maar het liefst op een plek waar veel mensen waren. Zoals een toeristisch dorpje, kerk, museum of een ruïne.
‘Zullen we blind meisje spelen?’ zei ik dan tegen mijn zus. Ze zei nooit nee, hoewel het wel even kon duren voor we eruit waren wie het blinde meisje mocht spelen en wie de verzorgster moest zijn.

De verzorgster ging overal waar het blinde meisje ging, want die kon nergens alleen heen. Het blinde meisje liet zich leiden, met een wezenloze blik in haar ogen en een serene glimlach op haar gelaat, alsof zij iets wist wat andere mensen niet wisten. Kordaat leidde de verzorgster haar over paadjes en trappetjes, langs beelden en schilderijen. ‘Wat zie je, is het mooi ?’ vroeg het blinde meisje dan. Of ze zei: ‘Ik hoor vogels! Wat een prachtige geluid!’ Ze sprak luid en haar stem klonk monotoon.

Soms struikelde het blinde meisje over een kei of een kuiltje. Dan viel ze languit op de grond, waar ze om zich heen bleef liggen tasten, tot de verzorgster haar overeind had geholpen. ‘Het geeft niet,’ zei ze dan luid. Ze bleef altijd glimlachen, ook als er bloed op haar handen en haar knieën zat.