woensdag 8 juni 2011

Woord

Het ging die ochtend over woorden die twee betekenissen hadden. De juf had een aantal voorbeelden op het bord geschreven. Ze keek de klas rond. ‘Wie kent er nog één?’ vroeg ze.
Onmiddellijk gingen er een aantal vingers omhoog. ‘Kop,’ zei een klasgenootje, ‘daar kun je uit drinken en het is je hoofd. ‘Been,’ zei een ander, ‘dat geef je aan de hond en het is dit…’ hij wees op zijn eigen been. De juf knikte goedkeurend en schreef de woorden op het bord. ‘Heel goed, wie weet er nog een?’
Ik. Ik wist er wel tien. Maar dat waren allemaal stomme woorden. Ik zon op een woord dat niemand kende, een woord waaruit zou blijken hoe slim en bijzonder ik was.
‘Raket,’ zei een klasgenoot, ‘die gaat naar de maan en het is een ijsje.’
Ik onderdrukte een zucht. Toen dacht ik aan mijn oma, die de kast waar de glazen in stonden ‘het kabinet’ noemde. En ik dacht aan de carnavalskraker die steeds op de radio was: ‘Hoera, retteketet, één hoeraatje voor ons fijne kabinet.’ Ik wist niet precies wat een fijn kabinet was, maar dat kon je wel een beetje afleiden uit het liedje.
Ik stak mijn vinger omhoog.
‘Ja, Marieke?’ zei de juf.
‘Kabinet,’ zei ik, vol ingehouden trots. ‘Dat is een kast en…’ hier aarzelde ik even, ‘een soort feestje.’
De juf keek me een paar seconden aan. Van bewondering, natuurlijk. Omdat ik zo’n moeilijk woord kende. Toen schreef ze op het bord: kabinet – kast – feestje.
Misschien vond ze gewoon het wel goed zo.