donderdag 24 maart 2011

Jaws

Ik werd meteen in het diepe gegooid. Nou ja, niet gegooid, ze verwachtten dat ik er zelf insprong, daar op die nieuwe school waar alle kinderen in hetzelfde bad zwemles kregen. Hier geen pierenbad en ondiep bad, alleen een diep bad. Ik stond achteraan in de rij. Vooraan stonden de lefgozertjes die met een aanloopje en een Tarzankreet het water insprongen. Achteraan stonden de kneusjes, rillend en angstig om zich heen kijken op zoek naar wie weet wat. Ik was bijna aan de beurt en keek strak naar beneden, naar de lichtgele tegeltjes aan de rand van het bad. Ik was bang voor diep water zoals ik bang was voor grote hoogtes. Je viel er zo doorheen. Lucht en water: ze boden geen enkele houvast.

Achter me in de rij stond Astrid. Astrid had sproeten en grote vooruitstekende tanden. Ze kon heel hard lachen. We waren geen vriendinnen, we zaten alleen bij elkaar in de klas. Astrid was als een van de eersten in het water gesprongen, er weer uitgeklommen en toen achteraan in de rij aangesloten zodat ze er nog een keer in kon springen. Dat vonden kinderen als Astrid leuk.

Ik lag nog maar net in het water toen Astrid er insprong. Achter me hoorde ik haar hijgen en plonsen. Haar hand raakte mijn voet. Ze haalde me in. Ik maaide met mijn armen en benen, maar in plaats van vooruit ging ik naar beneden. Ik begreep niet waarom het bij de andere kinderen wel werkte, maar bij mij niet. Toen voelde ik een hand om mijn enkel. Verschrikt keek ik achterom. Astrid lachte haar grote tanden bloot en liet mijn enkel los. Ik draaide mijn hoofd terug en trapte uit alle macht het water weg, als de dood dat ze me onderwater zou trekken. Maar dat deed ze niet. Ze deed iets veel engers. Ze kwam schuin achter me zwemmen en siste: ‘Ik ben Jaws!’

Ik wist wie Jaws was. Ik had de film niet gezien – niemand had hem gezien, maar iedereen praatte erover. En nu zat Jaws me op de hielen. Ik begon hysterisch te giechelen en kreeg een slok water binnen. Lachen ging over in hoesten. Achter me klonk het zacht: ‘Jaaaws.’
‘Hou nou oh-hop,’ riep ik. Maar Astrid wist niet van ophouden. Ze bleef vlak achter me zwemmen en af en toe voelde ik haar vingernagels over mijn enkels schrapen. ‘Jaaaws...’ gromde ze, ‘ik ben Jaws.’ En opeens werd ik echt een beetje bang. Niet doodsbang, maar het soort bang dat erger kan worden als je er te lang bij stilstaat. Ik sloeg en schopte het water weg, wist niet hoe snel ik de overkant moest zien te bereiken.
‘Nou, zie je, dat ging best goed,’ zei de zwemjuf, toen ik me uiteindelijk duizelig van vermoeidheid aan de kant vastklampte.
Ik wierp een snelle blik achterom. Jaws had de rand aangetikt en was onder water teruggezwommen.