maandag 7 maart 2011

Boven

Hij woonde boven me, op twee hoog, Bob de aannemer. Hij had een gelige tint en dof blond haar. Als hij thuiskwam parkeerde hij zijn pick-up schuin op de stoep. Daarna zette hij zijn tv aan, heel hard. Misschien vond hij dat hij daar recht op had omdat hij zulke lange dagen maakte. Eens in de maand kwam zijn moeder langs om schoon te maken. Vuilniszakken vol troep werden dan aan de straat gezet, en ze moest meestal wel vier of vijf keer op en neer naar de glasbak.

Op een dag sleepte Bob een leren bank naar boven. Maar op de overloop van mijn etage bleef de bank steken; hij kon de draai naar boven niet maken. Bob verdween en de bank bleef staan. De volgende dag stond hij er nog, en ook de dagen daarna bleef hij staan, op zijn kant met de onderkant naar het trapgat toe. De overloop was klein en als hij zijn huis in wilde moest Bob eerst de bank opzij schuiven, richting mijn deur. Als ik ná hem thuiskwam, moest ik de bank weer terugschuiven, anders kon ik niet bij mijn voordeur. Dat ging een week of twee zo door. Toen informeerde ik eens voorzichtig of hij die bank nog weg ging halen. ‘O ja,’ zei Bob, alsof hij glad vergeten was dat er een bank op de overloop stond. Wat misschien ook wel zo was. Hij leek me een type dat zoiets gewoon kon vergeten.

Nog twee weken verstreken en de bank bleef staan waar hij stond. Op een dag had ik er genoeg van en schoof de bank helemaal naar de andere kant van de overloop. Nu blokkeerde hij de trap naar boven. De trap naar Bobs woning. Ik lag al in bed toen er een enorm kabaal op de gang losbrak. Ik deed de deur open en daar stond Bob, met de bank half op zijn schouders. Zijn gezicht zag heel rood en hij begon tegen me te schreeuwen. Ik trok snel de deur dicht, en de volgende dag was de bank verdwenen. Bob en ik ontliepen elkaar een poosje, maar na een paar weken zeiden we elkaar weer gewoon gedag.

Niet lang daarna werd ik op een nacht wakker van zacht getik tegen mijn slaapkamerraam. Toen hoorde ik een mannenstem fluisteren: ‘Doe nou open!’ De stem bevond zich vlak onder mijn raam. Ik bleef doodstil liggen. Ook beneden was het even stil. Toen klonk er opnieuw getik - tegen mijn raam, maar vooral tegen het raam boven me. ‘Bob, ik hou van je!’ riep de man zacht.
Voorzichtig schoof ik het gordijn een stukje opzij. Beneden, in de tuin van de onderburen, stond een man in een bomberjack. Hij raapte kiezels van het pad en wierp ze één voor één naar boven. Daarna bleef hij aandachtig staan luisteren. Maar boven bleef het stil.