woensdag 20 oktober 2010

Ziek

Het duurde nog vrij lang voordat ik kon zwemmen. Als kind vond ik zwembaden koud en eng. Eén keer in de week hadden we schoolzwemmen, en ik verzon de wildste dingen om eronder uit te kunnen komen. Terwijl sommige klasgenootjes als bezig waren voor hun A-diploma, spartelde ik nog steeds in het pierenbad, samen met het dikste meisje van de klas en een bleek jongetje dat overal om moest huilen.

Om me te stimuleren beloofde mijn moeder me dat ik het stripboek van 101 Dalmatiërs zou krijgen als ik van het pierenbad naar het ondiepe wist te promoveren. Dat zou nooit gebeuren, wist ik, maar dat stripboek moest en zou ik krijgen.

Toen ik de week daarop thuiskwam van zwemles, vertelde ik trots dat ik van de zwemjuf voortaan in het ondiepe mocht. ‘Wat goed,’ zei mijn moeder, ‘de volgende keer kom ik kijken.’

De week daarop was ik mogelijk nog zenuwachtiger dan anders voor zwemles. Ik wachtte in het schapenhok tot alle kinderen naar de baden waren vertrokken. Misschien kon ik stilletjes naar de kleedkamer teruglopen. Maar toen dook er een omkleedmoeder op: ‘Schiet eens op, jij.’

Met trillende benen begaf ik me naar de baden. In het restaurant zag ik mijn moeder zitten. Ze lachte naar me. Ik lachte niet terug. Ik liep naar het ondiepe bad en wachtte tot de zwemjuf zich even had afgezonderd. Toen liep ik op haar af en zei: ‘Ik ben Marieke, ik ben een tijdje ziek geweest, daarom was ik er steeds niet. Maar nu kom ik weer meezwemmen.'
De juf knikte. ‘Ga maar in het water.’

Aan het einde van de les nam ze me even apart. ‘Ik zie dat je wel een beetje achterop bent geraakt tijdens je ziekte. Misschien is het beter als je voorlopig weer even in het pierenbad leskrijgt.’
Ik knikte.

Toen ik thuiskwam lag er een gloednieuw stripboek van 101 Dalmatiërs op mijn bureau.