donderdag 10 december 2009

Nobody touch my wife

`Don’t touch me!’ Ik doe een paar stappen van de politieman vandaan. `Hij zat aan mijn kont,’ zeg ik tegen J. die op verzoek van de politieman een foto van ons beiden maakt voor de tempel van Thoetmozes de Derde. De man heeft ons naar de verste uithoek van de tempel gedirigeerd, zogenaamd om ons iets te laten zien. Nu kijkt hij ons smalend aan. Hij is jong, hooguit vijfentwintig, maar aan zijn arm bungelt een volautomatisch geweer. `We lopen gewoon weg,’ zeg ik tegen J. Maar als we dat willen doen, verspert de politieman ons de weg. Hij houdt zijn hand op: `Baksjiesj.’  Hij heeft ons een rondleiding gegeven, ons mooie dingen laten zien en voor onze foto geposeerd, en daarvoor wil hij geld hebben. Dat al die dingen op zijn aandringen plaatsvonden, maakt niet uit. J. werpt hem een biljet toe. `Hoeveel?' vraag ik, als we weglopen. Zestig cent. Hij grijnst. Maar ik kan het niet grappig vinden.

Net als we denken van de agent af te zijn verschijnt hij weer. Hij legt zijn hand in zijn kruis, maakt wrijvende bewegingen en lacht kwaadaardig naar ons. Het maakt me woedend, hij is van de toeristenpolitie, die speciaal in het leven is geroepen om toeristen en oudheden te beschermen. De toeristenpolitie, staat zelfs in Lonely Planet, is de enige betrouwbare politie in Egypte.

Voor J. het in de gaten heeft ben ik naar de uitgang gebeend, waar een soort provisorische politiepost is ingericht. Van de toeristenpolitie. Ik spreek de oudste aan. `Een van jullie agenten heeft aan me gezeten, daar ben ik niet van gediend,’ zeg ik. `Ik wil geen aangifte doen, ik wil alleen dat hij te horen krijgt dat dit niet kan.’ Ze kijken naar J, die achter me aan is komen hollen. `Nobody touch my wife!’ roept J.  hijgend. Ik kijk verbaasd om. Nobody touch my wife? Hij haalt zijn schouders op van, ik moet toch wát zeggen?

Er wordt onmiddellijk actie ondernomen. Alle aanwezige agenten worden opgeroepen, waarna J. en ik de dader moeten identificeren. Het is de laatste, uiteraard. De zelfvoldane grijns is van zijn gezicht verdwenen. Hij is zichtbaar bang. `Ik wil geen aanklacht indienen,’ zeg ik nogmaals. `Ik wil alleen maar dat hij een waarschuwing krijgt.’ `Maak je geen zorgen,' zegt de oudere agent, 'hij krijgt een waarschuwing allright.' Maar we moeten wel even mee naar het bureau. Ook als we geen aanklacht willen indienen.

Even later zitten we op het bureau. De een na de andere hoofdcommissaris komt zich aan ons voorstellen. De Chef Secret Service komt ons hoogst persoonlijk thee brengen. En cadeautjes. Kralenkettingen en ansichtkaarten, zo te zien in beslag genomen handelswaar van straatverkopers. Hij informeert hoeveel baksjiesj we de agent hebben gegeven, en haalt dan zijn portemonnee tevoorschijn om ons het geld hoogstpersoonlijk terug te geven.
`Aardige vent,' zeg ik tegen J, als de man weer is verdwenen. Die kijkt me aan alsof ik gek ben geworden. `Zag je niet wat hij deed?’
Ik schud mijn hoofd.
`Hij deed zijn horloge en ringen af en legde ze in zijn bureaula.’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan.
`Dat betekent,’ zegt J. `dat hij gaat slaan.’
Ik kan hem alleen maar aanstaren. J. pakt mijn hand. `Ik hou van je,’ zegt hij. In de twee maanden die we nu verkering hebben heeft hij dat pas één keer tegen me gezegd. `Ik ben niet iemand die die woorden makkelijk uitspreekt,’ zei hij toen. Nu herhaalt hij het om de paar minuten. Hij pakt mijn hand, kijkt me indringend aan en zegt: `Ik hou van je.’  `Ik ook van jou,’ zeg ik, hoewel ik niet goed begrijp wat dit er mee te maken heeft.

Ondertussen weten we nog steeds niet wat we hier doen. Dan verschijnt er een gedrongen kerel in een Desert Storm-camouflagepak die zich voorstelt als tolk. Hij wil dat we zo beknopt mogelijk opschrijven wat er is gebeurd. Dus beschrijf ik hoe een agent in de tempel ons iets wilde laten zien, daarna met ons op de foto wilde, me – hier is het even zoeken naar woorden, we zijn tenslotte wel in een islamitisch land – aan de achterkant aanraakte, en vervolgens geld aan ons vroeg. De tolk kijkt fronsend naar mijn tien regels tekst en mompelt iets over te lang. En dan nog iets, ze hebben liever niet dat we een aanklacht indienen. Kijk, de toeristenpolitie heeft een goede reputatie, en dat kunnen ze niet door één agent, door één incident laten verpesten, begrijpen we? Maar we hoeven niet bang te wezen, verzekert hij ons. De agent wordt heus wel gestraft. Flink gestraft. Hij laat twee flesjes Coca-cola bezorgen en haalt zijn portemonnee tevoorschijn om ons het geld terug te betalen dat de foute politieagent ons afgetroggeld heeft. Dan begint hij over Nederland. Wat zou er in Nederland met een agent gebeuren die zoiets deed? Die zou zonder meer worden ontslagen, zeggen wij. De tolk knikt. Maar klopt het dat in ons land mensen seks hebben met kinderen? En dat wij niet zo van moslims houden sinds de moord op die Van Gogh?

Nee, o nee, zeggen wij, maar we zien aan de blik in zijn ogen dat hij er niks van gelooft. Schrijf maar even een nieuwe verklaring, zegt hij, mijn verklaring tot een prop frommelend, en nu korter. Dan mogen we eindelijk vertrekken. Een politiewagen brengt ons terug naar ons hotel. Nog geen uur later is er telefoon voor ons: we moeten terug naar het bureau – ja, nu meteen - om de verklaring aan te passen, want die was niet helemaal correct.

We hebben K, de eigenaar van ons hotel bij ons. Verzoek van de politie. Aan de manier waarop K. zich gedraagt tegenover de politiechef - die zich voorstelt als `the big boss' - merken we dat hij bang is. En dan slaat zijn angst over op ons. J. zegt weer dat hij van me houdt, zachtjes, bijna dwingend, en ik schrijf een nieuwe verklaring waarin ik het feit dat de politieman aan mijn `achterkant' heeft gezeten achterwege laat. Dat blijkt de juiste beslissing, we mogen gaan. Op de terugweg, met z’n drieen in de auto krijgen we van pure opluchting de slappe lach. Ik vraag K. de auto te stoppen en stap uit om de toeristische prullen die we van de politiemannen hebben gekregen met veel geweld in de berm te gooien. Nobody touch my wife! gil ik, waarna J. weer dubbel klapt van het lachen.

Maar het is nog niet afgelopen. We zitten net aan het avondeten als er twee politiemannen in burger verschijnen. Er is een probleempje, zeggen ze. De verklaring is niet goed, hij moet over. Ze nemen plaats bij ons aan tafel. Vanachter de bar kijkt het hotelpersoneel schichtig toe. De politiemannen geven me pen en papier en vertellen me dat ze een verklaring zullen citeren. Zo kunnen er ook geen fouten worden gemaakt. Ik denk aan K, die een hotel in dit dorp runt, en aan de hoteleigenaar die vorige week bij wijze van `waarschuwing' door de politie uit een café was geplukt en een dag was vastgehouden, en ik denk: dit is niet het moment om de moraalridder uit te gaan hangen. Wat ik uiteindelijk verklaar - zwart op wit - is dat ik met mijn man een bezoekje heb gebracht aan de tempel van Ramses de Derde, dat ik daar een politieagent vroeg of ik een foto van hem mocht nemen, en hem vervolgens om geld vroeg. Ik onderteken de verklaring met een ter plekke bedachte handtekening en overhandig het vel papier aan de agenten. Voor ze vertrekken drukken ze me op het hart dat ik echt nooit meer aan een agent moet vragen of ik zijn foto mag nemen.
Ik beloof het en bedank ze hartelijk.