woensdag 16 december 2009

Hond

Himmeh, een dorp van duizend inwoners in de bergen van Jordanie. Er is niks te zien en niks te doen. Het enige hotel in het dorp wordt haastig voor ons ontgrendeld. De eigenaar loopt voor ons door de donkere gangen, waar verschrompelde muizenlijkjes de stille getuigen zijn van het gebrek aan bezoekers. De hond van de eigenaar, een jonge Duitse herder dribbelt opgewonden voor ons uit, en weer terug, alsof ze niet kan geloven dat er weer gasten zijn. Buiten klinkt de oproep tot het gebed. `Ga maar, zeggen we, `wij redden ons wel.' De man kijkt ons vertwijfeld aan, dan zegt hij: `Ik ben communist.' Maar hij vertrekt toch.

Als we even later beneden in de binnentuin aankomen staat hij gebogen over een harige zwarte hoop. Het is de hond. Ze ademt zwaar en heeft een lege blik in haar ogen. `Ze heeft van het muizengif in de gang gegeten,' zegt de man. Hij steekt zijn hand in de bek van het dier in een poging haar te laten braken. De hond worstelt om los te komen en jankt zachtjes. `Ik heb thee voor jullie gemaakt,' zegt de man, die zich schuldig lijkt te voelen dat hij even niet in staat is om zich over ons te ontfermen. We aarzelen. Als het niet voor onze komst was geweest had de hond nu nog vrolijk rond gelopen. Dus knielen we naast haar neer. `Suiker,' zegt de een, `om haar te laten braken.' `Een deken,' zegt de ander, `om haar warm te houden.' Een klysma, denkt de eigenaar, waarna hij een tuinslang in de aars van het dier steekt en er een jerrycan water in leeg giet.

We vechten om het hardst om het leven van de hond te redden. Maar na drie kwartier geeft ze het op. De man gaat voor ons koken, wij drinken een glas thee en na het eten praten we over het communisme. Even komt de hond nog ter sprake. Het was de liefste hond die hij ooit had gehad, zegt de man, waarna iets mompelt over de afwas en wegloopt.

De volgende ochtend neemt hij ons mee op een rondleiding door het dorp. Net als we de poort uit willen lopen, stopt er een vuilniswagen voor onze neus. Twee mannen springen van de laadbak en pakken de verroeste olievaten op die naast de poort staan. De eerste twee vaten zitten vol vuilniszakken, uit de derde steekt een dode hond. De hond is inmiddels zo verstijfd dat hij zich niet zomaar uit het vat laat schudden. De vuilnismannen duwen en trekken aan het kadaver, maar het zit muurvast. Al die tijd blokkeert de vuilniswagen de uitgang en kunnen we niet anders dan toekijken. Uiteindelijk geeft de hond mee. De vuilniswagen trekt op, en wij lopen erachter aan, zwijgend, als in een bizarre begrafenisprocessie. Bovenop de vuilniszakken in de laadbak ligt een hond met drie poten die als stokken de lucht in steken. De vierde poot is geknakt en zwaait tijdens het rijden heen en weer.