zaterdag 24 oktober 2009

Garnaal


Uit de verte leken ze op Duitse helmen, de aangespoelde kwallen op het strand van Bergen aan Zee. Van dichtbij waren ze onwerkelijk blauw, met donkerblauwe riviertjes die erdoorheen kronkelden. Vriendin maakte foto’s, ik liep verder, door de wind en de regen. Verderop stond een houten karretje in de branding. Toen we dichterbij kwamen bleek er een man op te zitten. Een man in een rolstoel. Twee andere mannen trokken een net door de branding, haalden het in en leegden het in een bak achter de man in de rolstoel. De man in de rolstoel stak zijn hand in de bak en viste er iets uit, dat hij op de grond wierp. Dat herhaalde hij een paar keer. Het waren garnalen, piepklein en doorzichtig als glas. We raapten er een op, eentje die niet meer friemelde in het zand. Zijn ogen lagen als zwarte korrels op het grijze lijfje.
`Steek dan in je mond.’
We keken op. De man in de rolstoel grijnsde naar ons. Hij was een jaar of vijftig, schatte ik. `Eet dan op als je durft,’ zei hij.
`Doe jij het maar,’ riep vriendin, alsof we weer vijftien waren, alsof het niet stervenskoud was, en dit niet Bergen aan Zee, maar een mediterrane vakantieplek waar onze ouders ons mee naar toe hadden gesleept.
De man grijnsde weer. Toen pakte hij een garnaal uit de bak en stak hem in zijn mond. Hij kauwde met open mond en stak toen zijn tong uit. Er lag een grijze drap op.
We lachten, en liepen toen zwijgend verder. Pas een heel stuk verderop zei mijn vriendin: `Ik had het zo gedaan, hoor.’