dinsdag 20 oktober 2009

De andere


Toen ik opgroeide waren wij niet de enige familie Groen in de buurt. De andere familie Groen woonde schuin tegenover ons. Ze hadden twee zoontjes met wie niemand speelde omdat het nogal huilerige types waren. Terwijl wij elke ochtend en elke middag naar school liepen, werden zij met de auto gebracht door hun vader, de andere meneer Groen, die een ijzerwarenzaak had aan de rand van de wijk. Hij bezat een kleine bestelauto waarop met grote letters GROEN stond. En alsof dat nog niet gek genoeg was, had de auto geen achterbank, maar wel wanden van gaatjesboard waaraan gereedschap hing. Er konden precies zes kinderen achterin. Althans, zoveel mochten erin van de andere meneer Groen. Wij wisten dat er wel meer in konden. Op regenachtige dagen, als we geen zin hadden om naar school te lopen, mochten we meerijden. De school begon om half negen, maar als we om kwart over acht bij de andere familie Groen verschenen zaten ze altijd nog te ontbijten, met z’n vieren rond de keukentafel. Wij waren met z’n vijven thuis, maar we ontbeten nooit samen.
Terwijl de andere mevrouw Groen, in haar duster, haar man en kinderen thee inschonk, stonden wij, de kinderen die mee wilden rijden, met onze druipende jassen en onze regenlaarzen op een kluitje bij de keukendeur te wachten. Ik vond het nooit erg om lang te wachten. Het rook er naar slaap en naar geroosterde boterhammen en het was er aangenaam warm. En ook als het al licht was buiten, brandde de lamp boven de keukentafel. Bij ons thuis mochten de lampen en de verwarming niet aan 's ochtends, behalve midden in de winter, als het nog donker was 's ochtends en er ijsbloemen op de ramen stonden.
Soms, als we daar stonden, ging de keukendeur open en verscheen er een ander, al half verregend kind. Als hij de koppen had geteld en erachter was dat het er al zes waren, maakte hij zwijgend rechtsomkeert.
We vertrokken soms pas om vijf voor half negen. De andere meneer Groen maakte de achterklep van de bestelauto open, en wij klommen naar binnen. De andere kinderen Groen mochten altijd op de wielen zitten. Ook nu spraken we niet met ze, en zij niet met ons, maar dat van die wielen stond vast. Bij school aangekomen bedankten we de andere meneer Groen beleefd, waarna we uitwaaierden naar onze klassen. En zelfs als de les al was begonnen dacht ik nog aan de andere mevrouw Groen, die nu in haar verschoten duster de ontbijtboel opruimde of een sopje maakte voor de afwas. En ik wou dat ik achter had kunnen blijven om haar te helpen of dan in elk geval toe te kijken.