vrijdag 9 februari 2024

Goudoever

 Ik had al drie keer post ontvangen van het Dagblad van het Noorden. Op de envelop stond mijn adres, maar een naam die ik niet kende: de heer J. Goudoever. Na de eerste brief had ik op het bellenbord gekeken of ik misschien een buur had die Goudoever heette, maar dat was niet het geval. Daarna was de brief een week of wat blijven liggen. Toen arriveerde er een tweede brief. Zelfde afzender, zelfde naam, weer mijn adres. Ik nam hem mee naar boven, waar ik het adres doorkraste. Ernaast schreef ik: retour afzender, persoon onbekend op dit adres. Het voelde heel ouderwets om te doen, als een nummer draaien met een kiesschijf of de Geinlijn bellen om een mop over Sam en Moos te horen. Het verbaasde me dan ook niet dat de envelop de volgende dag weer in mijn brievenbus zat - hoewel ik hem niet onmiddellijk herkende; ik las de handgeschreven tekst en dacht: persoon onbekend op dit adres? Even, een fractie van een seconde duurde het, toen wist ik het weer. Onmiddellijk voelde ik dezelfde teleurstelling als wanneer ik het pingetje hoor dat aangeeft dat ik mail heb, om me pas na het openen van mijn inbox te herinneren dat ik mezelf twee minuten eerder iets had gemaild. 

Ik legde de nieuwe brief voor meneer Goudoever bij de eerste brief, er belandden papieren bovenop, de enveloppen verdwenen uit het zicht en ik vergat ze. Toen arriveerde de derde brief. Dat was de brief die ik opende. Het was een herinnering, de tweede herinnering al. De betalingstermijn van de factuur voor een digitaal abonnement op het Dagblad van het Noorden was verstreken. Meneer Goudoever had zijn rekening niet betaald. 
Och, die arme Goudoever, dacht ik, per ongeluk het verkeerde huisnummer ingevuld. Stress, net verhuisd of misschien was Goudoever gewoon niet zo goed in digitale zaken. Ik googelde hem. Ik vond een hoogleraar kindergeneeskunde. Hij oogde heel vriendelijk, precies wat je hoopt van een kinderarts. Ik overwoog of ik hem een bericht moest sturen op de universiteit met de mededeling dat zijn post bij mij werd bezorgd, maar misschien was hij wel niet mijn Goudoever. 

Ik besloot het Dagblad van het Noorden te bellen. Een vriendelijke vrouw met een vet Fries accent nam op. Ik zette mijn onderdanigste stem op, want, dacht ik, daar in het Noorden denken ze dingen van mensen uit Amsterdam. Ik vertelde over de facturen voor meneer Goudoever en dat ik nooit iemand met die naam gekend had. Ik dikte het een beetje aan, misschien was ik bang dat de vrouw me niet zou geloven, dat ze zou gaan denken dat ik Goudoever had verstopt in mijn kledingkast. Straks ging ze me vragen een foto te maken van mijn wastafel, zodat ze kon controleren of daar niet twee tandenborstels op stonden. (Aha, dacht ik het niet!)
‘Ik ga het even voor u uitzoeken,’ zei de vrouw en daarna zei ze: ‘Ik zie hier dat we meneer Goudoever al hebben geprobeerd te bellen omdat het geld niet van zijn rekening kan worden afgeschreven, maar we krijgen hem steeds niet te pakken.’
Opeens had ik een heel helder beeld van de heer Goudoever. Ik wilde de vrouw van het Dagblad van het Noorden vertellen wie hij was, maar ik was bang dat ze dan zou gaan denken dat ik ook zo was – soort kent soort en zo. 
‘Ik wil geen brieven meer voor hem ontvangen,’ zei ik en met die woorden kwam mijn boosheid op. Boosheid die een beetje zwalkte, hij wilde linksaf naar Goudoever, maar ook rechtsaf naar het Dagblad van het Noorden. Hoe kon het dat iemand met een vals adres en een niet bestaand rekeningnummer zomaar een abonnement kon afsluiten? 
De mevrouw van het Dagblad van het Noorden zei dat ze het even ging bespreken met de financiële afdeling en toen ze weer aan de lijn kwam zei ze op geruststellende toon dat het was geregeld. Ik zou geen rekeningen meer ontvangen voor de heer Goudoever, daar hoefde ik niet bang voor te zijn. 

Twee weken later lag er een brief van een incassobureau in mijn brievenbus.