dinsdag 27 juni 2023

Een gevoel

 

Ik was de brug over gelopen en via het knuppelpad tussen het groen verdwenen. Achter me liep een man. Hij had me ingehaald op de brug. Ik keek naar zijn achterkant. Korte broek en slippers, een bungelende sleutelbos. Onschuld. En toch. Aan het einde van het knuppelpad sloeg hij rechtsaf en ik ging rechtdoor. Toen ik bij de open plek aankwam liep hij opeens achter me. Ik dacht eraan om mijn geld uit mijn portemonnee te halen en in mijn bh te stoppen, maar het was niet veel, dus meer dan een symbolisch gebaar zou het niet zijn. En eigenlijk was het er ook al te laat voor, hij zou het gewoon zien.

Ooit nam ik me voor mijn oude telefoon in mijn tas te stoppen, zodat ik die in het geval van een beroving zou kunnen geven inplaats van mijn echte telefoon. Ik heb het nooit gedaan, de helft van de tijd broed ik op strategieën om te kunnen ontsnappen aan situaties die zich nooit voordoen.

 

In een verhaal van Nora Ephron zit een vrouw in de metro in New York op weg naar haar therapiegroep. Ze heeft een diamanten ring om haar vinger en bedenkt dat het veiliger is de ring met de steen naar binnen te draaien. Terwijl ze dat doet ziet ze een man naar haar kijken. Het is een aantrekkelijke man en hij knipoogt naar haar, wat haar goed doet, want ze voelt zich niet zo goed over zichzelf. Ze heeft net ontdekt dat haar man verliefd is op een ander.

Dan knipoogt de man nog een keer en ze denkt: het is een crimineel. Onopvallend laat ze de diamanten ring in haar bh glijden. Ze gaat naar haar praatgroep en als ze beginnen komt er een man binnen met een panty over zijn hoofd en een wapen in zijn hand die de sieraden van de groepsleden opeist. Ze herkent hem onmiddellijk en ze weet op dat moment ook dat hij haar is gevolgd omdat hij in de metro heeft gezien dat ze een diamanten ring in haar bh liet glijden. Ze vist meteen de ring op en levert hem in.

Hoe ze wist dat de man een crimineel was? Een gevoel.

 

Jaren geleden was ik in Marrakech met twee andere vrouwen. Op de eerste avond wilden we gaan eten bij een restaurant waarvoor we een flink eind moesten lopen. Een van ons wilde een stuk afsteken en sloeg af, een zijstraat in. Ik wilde meteen rechtsomkeert maken. Er was iets, een verandering van sfeer, iets dat niet te benoemen was. Ik zag een oude vrouw met twee kleine kinderen. Was dat verdacht? Nee. Ik zag iemand drinken uit een fles sterke drank. Was dat verdacht? Misschien. Ik wilde zeggen dat we beter konden omkeren, maar ik had geen argumenten, alleen een gevoel, en een gevoel is niks als je iemand moet overtuigen. Een man die ons passeerde zei, snel en onopvallend, niet in het Arabisch, niet in het Frans, maar in het Engels, de taal die iedereen kent: Don’t go there.

Ik riep de andere twee, zei dat we niet zo moesten lopen, dat het niet veilig was. Ik schaamde me toen ik het woord veilig uitsprak. Alsof ik een tutje was, niks gewend, nooit ergens geweest.

Ja, maar zo snijden we een heel stuk af, zeiden de andere twee, en ze liepen gewoon door, wat me woedend maakte. Ik riep ze. Terwijl we stilstonden om te overleggen keek een van de twee achterom en zag dat haar rugzak openstond.

 

In het openingsverhaal van I am I am I am van Maggie O’Farrell maakt een vrouw in haar middagpauze een wandeling door de heuvels van het dorp waar ze woont. Als ze bovenaan de heuvel komt staat er een man die ze aan het begin van haar wandeling was tegengekomen. Hij verspert haar de weg en wijst haar op iets in de verte. Terwijl hij dat doet werpt hij de riem van zijn verrekijker om haar hals. Ze weet haar paniek te verbergen, de riem van haar nek te halen en zonder kleerscheuren beneden te komen. De volgende dag gaat ze naar het politiebureau. Ja? zegt de agent die ze spreekt, je ging wandelen en je zag iemand die een beetje vreemd was. Dus?

Hoe had ik die agent duidelijk moeten maken dat ik de drang tot geweld van die man voelde afstralen als hitte van een steen? schrijft O’Farrell.

Twee weken later krijgt ze bezoek van de politie die haar een foto toont van de man. Ze vertelt over haar ontmoeting met hem. Dat hij de verrekijkerriem om haar hals legde. Ze ziet de agenten schrikken. Hij heeft iemand vermoord hè, zegt ze. Ze ziet aan hun reactie dat het klopt.

 

Ik liep met mijn verkering door de Indische buurt. Het was klaarlichte dag, zondagmiddag, niet stil op straat. Drie jongens kwamen ons tegemoet lopen. Ik zag dat ze naar ons keken en dat ze deden alsof ze niet naar ons keken. Ongeveer tegelijkertijd en zonder overleg besloten mijn verkering en ik over te steken en aan de overkant te gaan lopen. We praatten gewoon door en ik probeerde mijn ademloosheid te verbergen. Soms is je ongerustheid tonen een vonk die de boel in lichterlaaie kan zetten. Doen alsof kan heel beschermend voelen. Pas een uur later, toen we allang weer thuis waren, begonnen we erover. Hij had hetzelfde gevoeld als ik. Die jongens waren iets van plan geweest. We konden niet bedenken wat, rijk waren we niet en dat zag je. Het moest dus iets anders zijn, iets dat erger was dan we konden verzinnen.

 

Ik heb zes, zeven, misschien wel twintig van dit soort herinneringen. In Nederland, in het buitenland, ’s avonds laat en op klaarlichte dag. Wat niet wil zeggen dat er ook alle zes of alle twintig keer iets op het punt stond om te gebeuren. Het enige dat ik met zekerheid durf te zeggen is dat er al die keren niet niks op het punt stond te gebeuren.

 

De jongen met de rode broek loopt nu vlak achter me, ik hoor het tjomp-tjomp van zijn voetstappen. Ik blijf staan. Als hij vlak bij me is, draai ik mijn hoofd om en kijk hem recht aan. Blanco blik, en dan is hij alweer voorbij. Ik had niet anders verwacht. Hij was oefenmateriaal.