zondag 3 maart 2019

Zo beginnen verhalen

Op mijn twaalfde liep ik van huis weg en ik ontmoette Andy Gibb. Het was in Miami, waar ik in een diner met pastelkleurige zitjes, met nog nablinkende ogen van mijn diet coke zat te nippen toen Andy me zag zitten en zei: ‘Hey, are you alright?’
Elke avond voor het slapengaan droomde ik dit. Ik droomde erover in de klas en ik droomde het als ik op mijn bed huiswerk zat te maken. Als je het maar vaak genoeg droomt wordt het vanzelf wel een keer waar, dacht ik.

Ik was verliefd op een jongen in de klas. Ik droomde dat de hoofdmeester binnenkwam met de mededeling dat hij twee kinderen zocht, een jongen en een meisje. Het circus was in de stad, ze kwamen twee artiesten tekort. De hoofdmeester keek rond, noemde mijn naam en die van de jongen waar ik verliefd op was. Samen liepen we de klas uit, het schoolplein op, waar de circuswagens op ons stonden te wachtten. We stapten in en verlieten de stad.

Op een suffe dinsdagmorgen in het echt verscheen de hoofdmeester in de klas. ‘Ik heb twee kinderen nodig,’ zei hij tegen de juf. Mijn naam klonk, en toen die van die jongen op wie ik verliefd was. Ik schrok, ik verlamde, konden ze in mijn hoofd kijken? Ik kende het verschil tussen werkelijkheid en fantasie, ik wist waar de grens lag, ik klampte me eraan vast.
Maar er stonden geen circuswagens voor de school, we verlieten niet de stad; we werden gevraagd nieuwe schoolplaten uit te kiezen. Pure opluchting overviel me.

Ik was zestien en ontmoette een jongen in het zwembad. Hij pakte de bal af waarmee mijn broertje en ik aan het spelen was. Onder het avondeten zei mijn broer tegen mijn ouders: ‘Ze was heel anders, ik ken haar helemaal niet zo, ze was vrolijk.’ Het klonk alsof hij een geheim verklapte. Mijn ouders reageerden niet.

Een paar dagen later was ik niet meer vrolijk, ik liep het huis uit, naar het fort, een speelplaats met houten klimtorens, waar ik nu te oud voor was. Aan de voet van een toren zat ik toen hij aan kwam lopen, de jongen uit het zwembad. ‘Hé,’ zei hij (are you alright?). Ik haalde mijn schouders op, zei iets als ‘kutzooi’ – maar voelde dat het al niet zo kut meer was.
Zo begon het en het duurde tweeënhalf jaar.

Zo beginnen verhalen. Er was eens… en ze leefden nog lang en gelukkig. Alleen deden ze dat niet. Hoe het eindigde ben ik in de meeste gevallen vergeten, geleidelijk, geloof ik, nooit met een klap. Het einde verzin ik er dus maar bij.

De grootste ontmoette ik in mijn eigen huis. Net als Barbapapa, zei ik als mensen ernaar vroegen. Barbapapa reisde de wereld over op zoek naar een wijfje, hij ging zelfs naar de maan. Maar zijn Barbamama vond hij uiteindelijk bij thuiskomst in zijn eigen achtertuin.
Ah, mooi, sprak mijn publiek.

Net als Barbapapa. Ik gebruikte het zinnetje voor mijn eerste boek, waarin het een heel nare betekenis krijgt. Ik weet niet hoe dat kon gebeuren. De verhalen, je punnikt een beginnetje, daarna heb je het soms niet meer in de hand.

Er was een man in Egypte. De achter-achterkleinzoon van een berucht grafrover – ik verzin het niet, ik kijk wel uit. Hij kwam naast me zitten en ik werd rustig van binnen. ‘Denk jij dat Hatsjepsoet is vermoord door Thoetmozes de Derde?’ vroeg ik hem – want dat soort dingen zeiden we tegen elkaar. Hij dacht van niet, ze was heel geliefd. Nog iets probeerde hij me te vertellen, ik zag het aan hem. Ik was alweer thuis, duizenden kilometers verder, toen hij het eindelijk zei. Maar uiteindelijk duurde het minder lang dan duizend-en-een-nacht.

Ik ontmoette een schrijver en vroeg hem waar zijn boek over ging. Hij zei: ‘Over een man. Over een man die samenwoont met zijn vriendin en dan een vrouw ontmoet die zijn wereld op de kop zet.’ Hij zei: ‘Jij bent die vrouw.’ Hij verliet zijn vriendin en twee maanden later waren we getrouwd. Maar ik was die vrouw niet, ik had haar alleen graag willen zijn.

Zo ontstaan verhalen, je haalt iets naar voren, je gumt iets weg. Je schuift wat met de tijd, met plaatsen en namen. Werkelijkheid wordt fictie en na verloop van tijd weet je niet meer wat verzonnen is en wat echt.