vrijdag 3 oktober 2025
Aanwezig
zondag 14 september 2025
Breken
Waarom besluit iemand met zijn ouders te breken? Ik las recensies van Het jubileum van de Italiaanse schrijver Andrea Bajani en daarna googelde ik hem om zijn foto te zien. Niet omdat ik wilde weten of hij knap was ofzo, maar om te zien of hij er normáál uitzag. Zoals ik me kan voorstellen dat iemand zonder armen bovenmatig geïnteresseerd is in andere mensen zonder armen en wil weten hoe zij hun leven leiden, wil ik weten hoe andere mensen die hebben gebroken met hun ouders eruit zien. Andrea Bajani zag er normaal uit (en ja, ook knap). Ik was gerustgesteld.
Ik begon aan zijn boek in de verwachting herkenning te vinden, maar zijn gezin leek niet veel op dat van mij (zie ook: Anna Karenina). Aanvankelijk vond ik het zelfs wel iets romantisch hebben, die beschrijvingen van zijn tirannieke Romeinse vader en die onderworpen Romeinse moeder, hoe veel films had ik daar niet over gezien, en hoe mooi zag het er dan niet uit – wapperende lakens aan een waslijn, vermoeide, maar knappe vrouwen achter een teil aardappels, alles in sober zwartwit.
Als ik lees over disfunctionele gezinnen, in boeken
van schrijvers die opgroeiden in zo’n gezin bijvoorbeeld, is het meestal één
ouder die de boel verziekt, en meestal is dat de vader. De moeder is in veel gevallen
een passieve sloof die graag een bondje vormt met de kinderen, want ook zij is slachtoffer
van de terreur (tot zover mijn poging van alle gezinnen die ongelukkig zijn op
hun eigen wijze één gezin te maken).
Op het slachtofferschap van de moeder valt natuurlijk niks
af te dingen. Maar ze is óók de andere volwassene in de situatie. Zij heeft, in
tegenstelling tot de kinderen, een keuze. Door zich passief op te stellen verzaakt
ze haar voornaamste taak als moeder, namelijk haar kinderen beschermen. Ze
wordt de enabler, degene die de terreur mogelijk maakt. Toch hebben dit soort
moeders in boeken vaak de twijfelachtige eer op een voetstuk te worden geplaatst
door de kinderen van destijds – want was
ze er niet altijd om een kus op een zere plek te drukken? Was ze niet zacht
en warm? En hield ze zich niet kranig? Blijkbaar moet je als kind toch érgens
heen met je gevoelens van onvoorwaardelijke liefde en trouw.
Bij Bajani was het aanvankelijk niet anders, tot hij
besloot de spot op zijn passieve, onzichtbare moeder te richten. ‘Nu ik alles
nog eens beschouw via het denkende dispositief van de roman [is er] één element
dat de aandacht opeist,’ schrijft hij. ‘Namelijk dat in al die scènes – mijn
vader die zijn zoon met zijn vuisten bewerkt of hem tegen de muur duwt om dat
te gaan doen – mijn moeder schittert door afwezigheid. Of beter gezegd, in al
die scènes kijkt mijn moeder de andere kant op. Meer dan het lichaam van mijn
vader die domineert, is het het lichaam van mijn moeder die zich onttrekt.’
Bajani breekt tenslotte met zijn ouders door middel
van een brief. Daarna verhuist hij en neemt hij een nieuw telefoonnummer.
Cleane, zakelijke handelingen die een scherpe snede suggereren. Maar niets is
minder waar: een breuk met je ouders ettert heel lang na, ervaart ook Bajani. Terwijl
hij dacht allang met ze te hebben gebroken.
Er zijn veel verschillende manier om te breken met je
ouders. Er zijn mensen die kiezen voor de harde breuk, een breuk met een datum
en plaats. Er zijn ook mensen die hun ouders blijven bezoeken met kerst en
verjaardagen, weliswaar volledig detached, als een lege huls, maar in ieder geval
zijn ze fysiek aanwezig. En er zijn mensen die zo ver mogelijk bij hun familie
vandaan gaan wonen, tot aan de andere kant van de wereld. Een klassieker uit
het genre, noemt Andrea Bajani die. ‘De geografie is van oudsher de uitweg
geweest voor elke disfunctionele familie. Volgens mij gebeurt dat eigenlijk
niet zeer uit imitatie, maar uit instinct: jezelf afscheiden van datgene wat je
pijn doet.’
Voordat ik Het Jubileum las, las ik de roman Kiezels van Judith Hermann, die op een gegeven moment ook brak met haar ouders. Ze beschrijft dat ze, toen ze net een verhaal had geschreven dat de basis zou vormen voor Zomerhuis, later, een telefoontje kreeg van haar vader die op dat moment in een psychiatrische inrichting verbleef. Fluisterend las ze door de telefoon twee alinea’s aan hem voor. ‘Wat een ramp. Dat kun je wel vergeten,’ was zijn reactie. Waarna zij zei: ‘Bel me nooit meer op.’
‘Ik wist dat het schrijven van mij was,’ schrijft ze daarna. ‘Ik begreep het met het instinct van een dier – het was van mij. Ik wist ook dat het me kennelijk van alles afscheidde, dat het me isoleerde. Maar ik was het eens met dit isolement, en dat ben ik, met restricties, tot op de dag van vandaag.’
Misschien is dit onbegrijpelijk voor iemand die is opgegroeid in een gelukkig gezin. Misschien is het niet uit te leggen, niet te beredeneren. ‘Je kunt het alleen maar doen,’ schrijft Bajani, ‘en ik deed het, met die definitieve bedachtzaamheid die alleen je instinct je toestaat, omdat je rede anders bevreesd zou terugdeinzen.’
Pijn.
Instinct. Lijfsbehoud. Duidelijker kunnen we het niet maken.
zaterdag 6 september 2025
Generatie Nix
dinsdag 8 april 2025
Een bunker in de achtertuin
‘O wauw,’ zegt de buurvrouw. Ze opent de foto op haar
telefoon. Kijkt op, tuurt in de verte, kijkt weer op haar telefoon. Ik zie wat
zij ziet. Het klopt niet. Op de foto bevindt de watertoren zich links van de
plek. Nu bevindt hij zich rechts. Het is hier niet.
De vorige avond had ze me geappt. Iemand van haar werk,
die vroeger werkzaam was bij Nuon, had haar verteld dat op het oude
Zuidergasfabriek-terrein, waar in 2013 onze woonwijk verrees, een bunker lag. Onmiddellijk
begonnen we allebei te googelen. Een commandobunker uit de jaren zestig,
primair gebouwd als onderkomen voor de directie van het energiebedrijf ten
tijde van oorlogshandelingen, copy-paste ik naar haar. Een crisiscentrum ten
tijde van een ramp van gemeentelijke omvang, copy-paste de buurvrouw terug.
Er lag een Koude-Oorlogbunker in onze achtertuin.
We vonden een website over de Stelling van Amsterdam
die drie regels tekst aan onze bunker besteedde. Er stonden vijf piepkleine
fotootjes bij met een minimum aantal pixels. Op de eerste was de dikke
bunkerdeur te onderscheiden, op de tweede de watertoren met in het gras een
luchtrooster, op de derde een gang in de bunker, op de vierde een ruimte met
wasbakken en op de vijfde een hometrainer – het onderschrift luidde: een fiets
voor noodstroom.
‘Laten we binnenkort eens op onderzoek uit gaan,’ zei
de buurvrouw
‘Morgenochtend?’
‘Ja.’
Het parkje rond de watertoren is verlaten, afgezien
van een jonge man met een hond en twee gillerige vrouwen van middelbare
leeftijd.
‘Een betonnen bunker mét vuile-kledingkelder,’ roept
de buurvrouw.
‘Maar geen ontsmettingsdouche!’
‘Aggregaat ontbreekt.’
‘Als jij wil douchen ga ik wel fietsen,’ zegt de
buurvrouw gul.
We herhalen de woorden die we op de website hebben
gelezen. Magische woorden die de bunker voor ons moeten materialiseren. We
doorkruisen het parkje, telkens het uitzicht vergelijkend met de foto van de
watertoren en het luchtrooster. We turen in het gras naar deksels en roosters. De
buurvrouw haalt de foto er weer bij. ‘We moeten meer naar rechts.’ We lopen
naar rechts. We lopen naar links. We lopen terug. ‘Dat wordt nog wat als de bom
valt,’ zeg ze.
Het is geen grote bunker. 25 mensen kunnen erin.
‘We
vertellen het aan niemand, oké?’ zeg ik, ‘anders wil straks iedereen in onze bunker.’
Nog diezelfde week hebben we een burenborrel waar ik
het aan vrijwel alle aanwezigen vertel. ‘Maar niet doorvertellen, anders wil
iedereen in onze bunker!’ We vragen ons af of we een rondleiding zouden kunnen
krijgen. ‘Omdat we buurtbewoners zijn.’ We voelen ons heel wat met onze bunker.
Intussen hebben we nog geen spoor van het ding kunnen
ontdekken. Ik mail de beheerder van de website over de Stelling van Amsterdam.
Binnen tien minuten heeft hij teruggemaild. De bunker is in 2015 gesloopt om
plaats te maken voor jullie woningen, schrijft hij.
Zwaar teleurgesteld zijn we. Een paar dagen hadden we
een bunker. Nu hebben we niks meer.
Ja jammer, schrijft de man. Gelukkig heb ik nog
foto’s, documenten en spullen uit de bunker.
Het heeft allemaal iets knulligs – en daardoor onverwacht ook iets geruststellends – als dít ons had moeten redden, viel het met het gevaar zeker ook wel mee.
Ik denk aan de voorraden flessenwater en bonen in blik die ik in huis heb gehaald, de radio op batterijen, het waterfilter, de zaklantaarn, de campinggasflesjes. Het fluitje. De knijpkat. Zou daar over vijftig jaar op dezelfde manier op worden teruggekeken? Of is dit keer alles anders?
Nogmaals bekijk ik de fax- en telefoonnummers op de bunkerfoto’s. Ik lees de namen op de briefjes die her en der zijn opgehangen. Ik neig ernaar ze te noteren, om in geval van nood nummers en namen te hebben van mensen met verstand van zaken. Ook al zijn die mensen nu misschien allemaal dood en hoor je als je belt waarschijnlijk: dit nummer is niet langer in gebruik. In de berging heb ik nog een oude faxmachine staan met drie rollen faxpapier.