dinsdag 8 april 2025

Een bunker in de achtertuin

 ‘Ik denk dat het hier is.’ Ik wijs naar een stalen luik in het gras.

‘O wauw,’ zegt de buurvrouw. Ze opent de foto op haar telefoon. Kijkt op, tuurt in de verte, kijkt weer op haar telefoon. Ik zie wat zij ziet. Het klopt niet. Op de foto bevindt de watertoren zich links van de plek. Nu bevindt hij zich rechts. Het is hier niet.

 

De vorige avond had ze me geappt. Iemand van haar werk, die vroeger werkzaam was bij Nuon, had haar verteld dat op het oude Zuidergasfabriek-terrein, waar in 2013 onze woonwijk verrees, een bunker lag. Onmiddellijk begonnen we allebei te googelen. Een commandobunker uit de jaren zestig, primair gebouwd als onderkomen voor de directie van het energiebedrijf ten tijde van oorlogshandelingen, copy-paste ik naar haar. Een crisiscentrum ten tijde van een ramp van gemeentelijke omvang, copy-paste de buurvrouw terug. 

Er lag een Koude-Oorlogbunker in onze achtertuin.


We vonden een website over de Stelling van Amsterdam die drie regels tekst aan onze bunker besteedde. Er stonden vijf piepkleine fotootjes bij met een minimum aantal pixels. Op de eerste was de dikke bunkerdeur te onderscheiden, op de tweede de watertoren met in het gras een luchtrooster, op de derde een gang in de bunker, op de vierde een ruimte met wasbakken en op de vijfde een hometrainer – het onderschrift luidde: een fiets voor noodstroom. 

‘Laten we binnenkort eens op onderzoek uit gaan,’ zei de buurvrouw

‘Morgenochtend?’

‘Ja.’

 

Het parkje rond de watertoren is verlaten, afgezien van een jonge man met een hond en twee gillerige vrouwen van middelbare leeftijd.

‘Een betonnen bunker mét vuile-kledingkelder,’ roept de buurvrouw.

‘Maar geen ontsmettingsdouche!’

‘Aggregaat ontbreekt.’

‘Als jij wil douchen ga ik wel fietsen,’ zegt de buurvrouw gul.

We herhalen de woorden die we op de website hebben gelezen. Magische woorden die de bunker voor ons moeten materialiseren. We doorkruisen het parkje, telkens het uitzicht vergelijkend met de foto van de watertoren en het luchtrooster. We turen in het gras naar deksels en roosters. De buurvrouw haalt de foto er weer bij. ‘We moeten meer naar rechts.’ We lopen naar rechts. We lopen naar links. We lopen terug. ‘Dat wordt nog wat als de bom valt,’ zeg ze.


Het is geen grote bunker. 25 mensen kunnen erin. 

‘We vertellen het aan niemand, oké?’ zeg ik, ‘anders wil straks iedereen in onze bunker.’

Nog diezelfde week hebben we een burenborrel waar ik het aan vrijwel alle aanwezigen vertel. ‘Maar niet doorvertellen, anders wil iedereen in onze bunker!’ We vragen ons af of we een rondleiding zouden kunnen krijgen. ‘Omdat we buurtbewoners zijn.’ We voelen ons heel wat met onze bunker.

Intussen hebben we nog geen spoor van het ding kunnen ontdekken. Ik mail de beheerder van de website over de Stelling van Amsterdam. Binnen tien minuten heeft hij teruggemaild. De bunker is in 2015 gesloopt om plaats te maken voor jullie woningen, schrijft hij.

Zwaar teleurgesteld zijn we. Een paar dagen hadden we een bunker. Nu hebben we niks meer.

Ja jammer, schrijft de man. Gelukkig heb ik nog foto’s, documenten en spullen uit de bunker.

Ik zeg dat ik die foto’s heel graag zou zien. Het blijft even stil, dan valt er een bestand van 147 foto’s in mijn inbox. Foto’s van de dikke toegangsdeur van de bunker, van een oud keukenblokje, van de gemeenschappelijke doucheruimte. Alles staat er nog. Een museum van de Koude Oorlog. Roestende stellingkasten met beschimmelde ordners. Muurvullende topografische kaarten van Amsterdam waarvan de onderkant zwart is van de schimmel. Een telefoon zonder draaischijf met alleen de tekst ‘Hemweg’ erop. Een heel ouderwetse computer. Een knoppenbord met rode lettertanglabels, ‘Stralingsmeter.’ ‘Nood-ant.’ Een faxmachine met een briefje waarop staat: ‘Alleen te gebruiken voor berichten naar crisiscentrum stadhuis.’ Eronder een faxnummer van vier cijfers. Een A4-tje met de tekst: ‘ARC-serve backup tapes moeten 10 jaar bewaart blijven.’ Iemand heeft de T in ‘bewaart’ met blauwe balpen veranderd in een D.
Het heeft allemaal iets knulligs – en daardoor onverwacht ook iets geruststellends – als dít ons had moeten redden, viel het met het gevaar zeker ook wel mee. 
Ik denk aan de voorraden flessenwater en bonen in blik die ik in huis heb gehaald, de radio op batterijen, het waterfilter, de zaklantaarn, de campinggasflesjes. Het fluitje. De knijpkat. Zou daar over vijftig jaar op dezelfde manier op worden teruggekeken? Of is dit keer alles anders? 

Nogmaals bekijk ik de fax- en telefoonnummers op de bunkerfoto’s. Ik lees de namen op de briefjes die her en der zijn opgehangen. Ik neig ernaar ze te noteren, om in geval van nood nummers en namen te hebben van mensen met verstand van zaken. Ook al zijn die mensen nu misschien allemaal dood en hoor je als je belt waarschijnlijk: dit nummer is niet langer in gebruik. In de berging heb ik nog een oude faxmachine staan met drie rollen faxpapier. 


maandag 17 maart 2025

Willem

 Het was het einde van de dag, het begon al te schemeren. Nog een minuut of tien moest ik lopen voordat ik thuis was. Ik kon het voetpad naast de drukke weg blijven volgen, of ik kon binnendoor over een braakliggend terrein met bouwpuin en omgevallen hekken, onder een spoorwegviaduct door en dan via een stenen trap naast het brugwachtershuisje omhoog naar de weg, de route die ik meestal nam. Maar nu was er iets dat me tegenhield. De invallende duisternis misschien. Stel je niet aan, het is nog niet eens avond, zei ik tegen mezelf, en ik liep het rommelige terrein op. Ik lette goed op waar ik mijn voeten zette, om niet in een glasscherf of een lus van ijzerdraad te trappen. Het was maar een klein stukje, bij het water zou ik rechts afslaan, onder het spoorwegviaduct door waarvan de pijlers vrijwel wekelijks van verse graffiti werden voorzien. Je kon daar ongezien je gang gaan, niemand die je zag.

Toen ik afsloeg zag ik iemand staan. Een man. Hij stond precies voor de trap naast het brugwachtershuisje. Een meter of zes van hem vandaan stond een fiets, zo’n oranje huurfiets waar toeristen op rijden. Maar dit was geen toerist. Vertel me niet hoe ik dat wist, ik wist het. De fiets stond dwars op het pad geparkeerd. Als een slagboom. Ik aarzelde, maar alleen in mijn hoofd, mijn benen bleven in hetzelfde tempo doorgaan. Als ik stopte, rechtsomkeert zou maken, maakte ik misschien iets wakker bij de man, iets waarvan hij zich daarvoor nog niet bewust was.

In een TikTok-filmpje uit 2024 werd vrouwen gevraagd wat ze liever tegenkwamen als ze alleen in een bos waren, een man of een beer. Zeven van de acht ondervraagde vrouwen koos voor de beer. De video ging viraal en de vraag man of beer werd door vrouwen massaal beantwoord met: beer. Bij een beer loop je niet het risico seksueel mishandeld te worden. Een beer vertoont bovendien voorspelbaar gedrag, tegen beren kun je je verweren (if it’s black, fight back. If it’s brown, lay down). Mannen laten zich niet zo indelen, met een man kan het alle kanten op gaan. Van alle dingen die we vrezen, vrezen we het onvoorspelbare het meest. 

Ik keek naar de man, een jongen was het nog, en hij keek naar mij. Hij droeg een zwarte hoodie, de capuchon over zijn hoofd getrokken. Ik was bijna bij de trap.
If it’s black fight back. 
‘Is dat jouw fiets?’ Ik slingerde de woorden naar hem toe, een beetje streng, alsof ik autoriteit had. 
‘Ja. Ik wacht op iemand,’ zei hij en toen ik vlak bij hem was: ‘Op Willem.’
‘Ik ken geen Willem.’ Ik liep langs hem en plantte mijn voet stevig op de onderste tree.
‘Willem Holleeder,’ zei de jongen. ‘Die sprak hier altijd af.’ Zijn woorden gingen over in een hinnikend gelach, en ik lachte mee, te hard en te schel. 
Naast vechten, vluchten en bevriezen bestaat er nog een overlevingsstrategie, een die bij een beer niets uit zal richten. Pleasen: meebewegen, je aanpassen aan de omstandigheden om erger te voorkomen. 
Ik liep de stenen trap op. Toen ik de bovenste tree had bereikt, met de stoep langs de weg vol fietsers en auto’s, hoorde ik onder me nog het gehinnik van de jongen. 
Thuis was het eerste wat ik deed googelen of Willem Holleeder nog vast zat.

dinsdag 25 februari 2025

Een club waar je niet bij wil horen

 Een aardig iemand bij Van Oorschot stuurde me een boek over migraine, Nachtschade van Emma Laura Schouten. Mijn migrainebibliotheek is niet heel groot, veel boeken worden er niet over geschreven – wat eigenlijk raar is, dacht ik toen ik Nachtschade las; zo’n onbegrepen en tot de verbeelding sprekende aandoening! Ik herkende me niet alleen in Schoutens beschrijvingen van leven met migraine (de constante anticipatie en alertheid, steeds je oor te luister leggen bij je lijf: komt er weer iets aan? En als het zo ver is: het wachten, de eindeloze tijd.) maar ook in haar neiging een lijst aan te leggen van beroemde mensen die haar voorgingen. Schouten, die haar migraine Antaura noemt, naar de Griekse demon van de migraine, zoekt het ondermeer bij Sylvia Plath, Emily Dickinson, Virginia Woolf, Susan Sontag, Joan Didion en in het bijzonder de zeventiende-eeuwse filosofe Anne Finch Conway. De meeste namen staan ook op mijn lijst, maar in tegenstelling tot die van Schouten bevat mijn lijst ook mannennamen (Nietzsche. Van Gogh. Freud. Napoleon. John F. Kennedy. Julius Caesar. Elvis Presley.) Niet de minsten, zeg ik met een misplaatst gevoel van trots. Hoewel ik nu ook moet denken aan die uitspraak van Groucho Marx: Ik wil niet bij een club horen die mij als lid wil hebben.

 

Ik hou niet alleen een lijst bij van beroemde migrainelijers, ik spaar ook romanpersonages met migraine. Aanvankelijk uit ergernis; migrainepatiënten in boeken zijn meestal de personages waar je als lezer de minste affiniteit mee hebt. Het zijn zeurpieten. Aanstellers. Manipulators. Het lijkt alsof de migraine is toegevoegd om het personage nog onsympathieker neer te zetten, het is eerder een karaktereigenschap dan een ziekte. Gelukkig zijn er uitzonderingen. Zoals Emily, de moeder uit Boetekleed. Ian McEwan beschrijft haar ‘waakzame zintuigen’ als ze zich met migraine heeft teruggetrokken in de stille donkere slaapkamer als een ‘zesde zintuig’, ‘een bewustzijn dat als een tentakel uit de schemer kwam en zich door het huis bewoog, ongezien en alwetend.’

Ja, dacht ik toen ik het las, zo is het, je neemt niet langer deel aan het leven, je wordt een observator. Met zintuigen die extra gevoelig zijn. Een en al voelspriet.

 

In Prachtige wereld, waar ben je van Sally Rooney zitten twee migrainepatiënten. Simon en Eileen, die al hun hele leven vrienden zijn, hebben allebei migraine, waar ze pas over praten nadat ze voor het eerst seks met elkaar hebben gehad. Alsof het daarvoor te intiem was. Ze treden niet in detail, het is niet meer dan een mededeling die ze de ander doen. Juist doordat ze er zo weinig woorden aan vuilmaken wordt duidelijk dat ze weten waar de ander mee te maken heeft. Ze behoren allebei tot een club waar je liever niet bij hoort.

 

Er zijn mensen die zeggen dat Picasso aan migraine leed – kijk maar naar zijn zelfportretten. Onderzoeken zijn er zelfs naar gedaan, maar de uitkomst was altijd: geen migraine.

Er zijn mensen die beweren dat Alice in Wonderland een migraineaanval beschrijft –  en niet een drugstrip, zoals in de sixties gretig werd beweerd (Grace Slick, I’m talking to you). Lewis Caroll stond niet bekend als een gebruiker van opiaten. Wel leed hij aan ernstige hoofdpijnen die gepaard gingen met gevoelens van desoriëntatie, verwardheid en visuele waarnemingen die doen denken aan het ‘flikkerscotoom’ dat sommige migrainepatiënten ervaren voorafgaand aan de hoofdpijn: vlekken, lichtflitsen of gedeeltelijke beelduitval. Bij kinderen gaat dit soms nog veel verder, die kunnen kleine dingen als groot ervaren en grote dingen als klein, waaronder hun eigen lichaam of delen van hun lichaam. Dit staat bekend als het Syndroom van Alice in Wonderland.  

 

Ik bezit een boekje met de opwekkende titel Migraine als muze, waarin neuroloog Joost Haan en onderzoeker ethiek en fictie Frans Meulenberg fragmenten uit de literatuur verzamelden waarin migraine een rol speelt. Eén hoofdstuk is gewijd aan De avonturen van Alice in Wonderland & Spiegelland. Alice haar avontuur begint als ze op een zomerdag in de tuin zit en last heeft van de warmte (ook mijn aanvallen worden vaak getriggerd door warmte en/of schel zonlicht). Vervolgens krijgt ze last van vreemde visuele waarnemingen, spraakstoornissen, overgevoeligheid voor geluid en extreme vermoeidheid. Allemaal zaken die ik ken. Dingen verdwijnen of verschijnen plotseling, zoals de (glimlach van de) Cheshire cat, ze ervaart dat haar hals plots heel lang is, ze kan haar handen opeens niet meer zien, en ze ziet iets dat zou kunnen doorgaan voor een flikkerscotoom: de witte koningin die verandert in een breiend schaap waarvan de breinaalden alsmaar toenemen.

 

Toch achten Haan en Meulenberg het niet heel waarschijnlijk dat Carroll een migraineaanval beschreef; nergens in het boek wordt melding gemaakt van het belangrijkste symptoom van migraine: hoofdpijn.

Ik weet niet of ik het daar helemaal mee eens ben. De Hartenkoningin? Haar verlangen om jan en alleman, inclusief Alice, te laten onthoofden? Off with her head! Dat heb ik ook vaak gedacht, verlos me van die kop!

Maar ik geef toe dat het wat vergezocht is. Misschien is het met migrainepatiënten net als met vrouwen die als ze zwanger zijn opeens overal zwangere vrouwen zien. Ik blijf niettemin stug mensen en fragmenten verzamelen. Zo lang ik veroordeeld ben tot die club waar ik niet bij wil horen biedt het in ieder geval troost te weten dat er ook machtige en iconische mensen bij die club zaten, dat zelfs zij er niet aan ontkwamen.


vrijdag 18 oktober 2024

Piekepokkets

 Op vrijdagmorgen om 10:03 zag ik in de metro van Rome drie zakkenrollers. Het regende, of wat de Italianen regen noemen, en alle metrowagons waren stampvol. Bij sommige deuren kon je niet meer instappen, zo vol was het. De mensen stonden stijf tegen elkaar aan en keken gelaten naar de openstaande deur, naar de ruimte die daar achter lag, het brede perron en de suggestie van daglicht daarboven, van frisse lucht. Niemand bewoog, niemand sprak. Ik perste me door de muur van klam vlees naar binnen. Drie jonge vrouwen stonden samengeklonterd bij de deur. Ze weken geen millimeter. Meteen moest ik denken aan de vrouw uit de Instagramfilmpjes, een bezorgde inwoonster van Venetië, die als ze op drukke toeristische plekken zakkenrollers ontwaart begint te schreeuwen. ‘Attenzione! Borseggiatrici! Piekepokkets!’ Drie woorden, telkens opnieuw. Dat ik weet dat borseggiatrici zakkenrollers zijn komt door haar, die vrouw uit Venetië.

Ik ging het account volgen. Het had iets heel bevredigends om de filmpjes te zien, ik zou zelfs willen zeggen: iets geruststellends. Soms zag je de roepende Venitiaanse even in beeld, dat waren magische momenten. Ze was van middelbare leeftijd en had kort blond geverfd haar. Not all hero’s wear capes, wil ik maar zeggen.

De zakkenrollers waren zonder uitzondering jonge vrouwen die gekleed gingen als toerist, iets waar ik hevig verontwaardigd over was. Het zegt misschien iets over mijn naïviteit dat ik me juist dáár druk over maakte.
Ook in andere Italiaanse steden werden nu dit soort filmpjes gemaakt en gepost. Soms liep er iemand met een telefoon achter de vrouwen aan, terwijl onder het filmpje de stem van de middelbare blonde vrouw uit Venetië was gemonteerd. ‘Attenzione! Borseggiatrice! Piekepokkets!’ Als de zakkenrolsters merkten dat hun identiteit was onthuld, draaiden ze onmiddellijk hun gezicht weg en ze maakten zich uit de voeten, alle drie een andere richting op. Als de filmer achter ze aanging begonnen ze te rennen of te slaan. Buiten beeld bleef de vrouw uit Venetië onvermoeibaar roepen. ‘Attenzione! Borseggiatrice!’

Het zijn Roemenen, begreep ik, bendes. In de volgepakte metro bestudeerde ik de gezichten van de drie vrouwen bij de ingang. Een van de drie zag me kijken. Ze keek terug, wendde haar blik af, keek weer terug. Ik bleef haar strak aankijken, mijn hand op mijn tas, klaar om me bij het snelgroeiende leger van middelbare vrouwen met kort geverfd haar te voegen en boven iedereen uit ‘Attenzione borseggiatrici!’ te roepen. Maar bij station Termini stapten ze uit, alle drie. Ik overwoog nog even om achter ze aan te gaan, maar het regende. Althans, wat de Italianen regen noemen.