woensdag 13 juli 2022

De Frietsteeg – de epiloog

Googelend naar iemand die mijn tas kan repareren zie ik de naam van de kleermaker waar ik tien jaar naast woonde, in de Frietsteeg, waar ik een gammele etage boven een patatkraam huurde en hij een piepkleine winkel met een werkruimte erboven waar je niet in rechtop kon staan, zoals de halve etage uit Being John Malkovich
Wat ik leerde in de Frietsteeg was dat alles met vier muren en plafond kan worden verhuurd, en dat dat ook gebeurt. 

De kleermaker zit niet meer in de Frietsteeg, zie ik, hij zit nu een paar straten bij mij vandaan. Ik besluit erheen te gaan. Hij weet misschien niet meer wie ik ben - of het is een ander - , maar mijn tas moet gerepareerd. 

Ik ben al negen jaar weg uit de Frietsteeg. Als ik in de binnenstad moet zijn loop ik er expres niet doorheen. Het is net als met een slechte relatie, je ziet het pas als je eruit bent. 

Ik parkeer mijn fiets voor de deur. Achter in de zaak zit een man achter een naaimachine. Hij kijkt op. ‘Buurvrouw!’ 
We lopen op elkaar af. Hij steekt een arm naar me uit en ik steek een arm naar hem uit, waarna we allebei aarzelen en elkaar dan wat ongemakkelijk op de schouders kloppen. Het is vreemd de kleermaker hier te zien. Het doet me denken aan die keer dat ik mijn tandarts in het zwembad zag, alsof ik per ongeluk getuige was van iets dat ik niet mocht zien.
Hij zit hier net een paar maanden, vertelt hij, de huur in de Frietsteeg was niet meer op te brengen.
‘Het werd corona, alle winkels moesten dicht, ik had geen inkomsten. Ik vroeg de huisbaas of er wat van de huur af kon, een beetje maar. Maar dat wilde hij niet. Ik betaalde hem elke maand 2000 euro, maar er kon niet een klein beetje af.’
‘Hij intimideerde me,’ zeg ik. ‘Ik had de huur omlaag gebracht met behulp van de huurcommissie, toen begon het. Hij belde me op. Wij hebben een afspraak, zei hij, jij betaalt zoveel huur. Soms stond hij opeens voor mijn deur, zonder aan te bellen, dan schrok ik me rot. Er zat een keer kauwgum in mijn slot. Toen ik hem eens mailde met een reparatieverzoek mailde hij terug: mevrouw, schrijft u boekjes?’

Ik herinner me opeens alles weer. Hoe hij de verdieping boven me verhuurde als illegaal hotel. Elk weekend blowende en zuipende toeristen. De gemeente greep na een jaar pas in, maar gaf geen boete, alleen een waarschuwing ‘want misschien wist de verhuurder niet dat het niet mocht.’ Reparaties werden niet uitgevoerd. De trapleuning lag er altijd af, op sommige stopcontacten stond geen stroom en als het regende stroomde het langs de muren naar binnen.
‘Misschien toch eens aan de verhuurder vragen of hij het dak repareert,’ zei mijn verzekeringsmaatschappij toen ze voor de derde keer langskwamen om de schade op te nemen.

‘Weet je nog van die lekkage?’ vraag ik de kleermaker.
‘Ja, dat was erg.’
‘De huisbaas gaf niet thuis. Ik belde een loodgieter, die wilde komen met een ladderwagen. Misschien moet ik eerst even zeggen hoeveel dat kost, zei hij aan de telefoon. Dat hoeft niet, riep ik, je moet zo snel mogelijk komen en de kosten zijn voor de huisbaas.’
De kleermaker knikt. ‘Het kostte 2000 euro.’
‘1675. Ik heb het voorgeschoten. En de huisbaas wilde het niet betalen. De huurcommissie zei dat ik het dan maar moest inhouden op de huur. Een jaar later ging de cv-ketel kapot, zelfde verhaal. Ik stond continu rood vanwege alle reparaties.’

De kleermaker en ik vertellen elkaar verhalen die de ander al kent, om onszelf eraan te herinneren dat het nu anekdotes zijn, punt erachter, klaar.
‘Ik had zoveel stress daar,’ zegt hij.
‘Hij was miljonair,’ zeg ik.
‘Hij bezat de halve binnenstad.’
‘Hij was van adel.’
‘Wist je,’ zegt de kleermaker dan, ‘dat hij dood is?’
‘Hij was toch nog niet zo oud?’
‘Nee. Kanker. Binnen drie maanden was het gedaan.’
Ik open mijn mond om iets te zeggen, ik sluit hem weer.
‘Koffie?’ vraagt de kleermaker.
‘Lekker.’