vrijdag 10 juni 2022

Ovenvast porselein

Ik was geslaagd. Er was geen opluchting, geen verbazing, ik had het wel verwacht. Ergens in de middag werd ik geroepen: Marieke, telefoon! De telefoon hing op de gang, ernaast hing een tikkenteller en een potloodje aan een touwtje waarmee je je naam en het gebelde aantal tikken op een lijst moest invullen. Er waren mensen die voor tien tikken belden, naar de plek waar ze elk weekend met een volle tas wasgoed naartoe reisden en die ze ondanks alles ‘thuis’ bleven noemen, iets dat me woedend maakte, zonder dat ik precies begreep waarom.

Zeven maanden woonde ik nu op eenheid 24, Kamer 146. Mijn medebewoners waren minstens tien jaar ouder dan ik. De jongens hadden baarden, de meisjes droegen zelfgebreide truien. ’s Avonds hoorde ik ze discussiĆ«ren in de keuken. Ik kwam vrijwel nooit van mijn kamer, ik leefde op brood met ontbijtkoek en maakte soep in mijn waterkoker, totdat die het met een rokerig plofje begaf. Als ik naar de wc moest legde ik eerst mijn oor tegen de deur om me ervan te verzekeren dat er niemand op de gang was. Ik keek televisie met het geluid uit.
 
Nadat de gymlerares die tevens mijn mentor was had gebeld om te vertellen dat ik was geslaagd belde ik twee klasgenoten (2 x 1 tik), die ook allebei waren geslaagd. Daarna wist ik niet meer wat ik moest doen.
 
De diploma-uitreiking was een week later. Tijdens de ceremonie zat ik naast een vriendin, haar ouders en haar broertje. Ook naderhand, toen er drankjes werden geserveerd in de aula, bleef ik dicht bij ze in de buurt. Ik wilde niet dat iemand zou zien dat er voor mij niemand was gekomen.
 
In groepjes van zes werden we naar voren geroepen. Over ieder van ons werd iets bijzonders verteld. Ik vreesde dat het bij mij mijn woonsituatie zou zijn, dat mijn mentor iets zou gaan zeggen als: ondanks dat je halverwege het jaar op kamers ging, heb je je examen toch gehaald. Ik wist niet in hoeverre docenten ervan op de hoogte waren, ik wist nooit wie wat wist. Toen ik aan de beurt was vertelde de mentor iets nietszeggends over me, wat me opluchtte, maar ook teleurstelde.
 
Grote delen van de middag had ik niets te doen en liep ik heen en weer tussen de aula en de wc’s om dat te verhullen. Mijn vriendin kreeg een gouden kettinkje van haar ouders met bedeltjes eraan die geloof, hoop en liefde uitbeeldden en toen zij vertrokken om ergens taart te gaan eten en daarna naar de Chinees, klapte ik mijn standaard in en fietste ik terug naar de eenheid.
 
Nog diezelfde week begon ik met werken in een winkel in de Kalverstraat. Ze verkochten er restpartijen ovenvast porselein. Ik haalde de dozen leeg en vulde de stellingkasten en als het druk was hield ik achterin de winkel een oogje in het zeil. Soms hoorde ik voor in de zaak een van de eigenaren schreeuwen, waarna hij achter een winkeldief aanging. Ik vond lege portemonnees tussen het porselein. Voor in de winkel zat een stroopwafelloket. De stroopwafelbakker vroeg me keer op keer mee uit, maar ik zei altijd nee. Hij bleef aandringen, hij vroeg waarom niet. Ik dacht: omdat ik beter ben dan dit. Maar dat kon ik niet hardop zeggen.