zondag 10 oktober 2021

Buongiorno

Ik wacht op de bus, op nummer 118. Ik sta bij de juiste halte, aan de juiste kant van de weg. Gisteren stond ik hier ook. Veertig minuten wachtte ik. De een na de andere bus remde af, stopte en trok weer op. Maar niet de 118. Wel aan de overkant, daar waren er al drie voorbij gekomen. Al die tijd keek ik uit op de ruïnes op de Palatijn waar het ochtendlicht langzaam overheen streek. Kom toch naar ons, fluisterde het steen. Tot ik de verleiding niet langer kon weerstaan en ging.
Maar vandaag zal ik volharden. 

Ik wacht al bijna een uur. Het klinkt waanzinnig lang, een uur wachten op de bus. Maar je wacht geen uur, je wacht een paar minuten, en dan nog een paar minuten en dan nog een paar en dat duurt niet lang. Dan is er een uur voorbij en weet ik dat hij niet meer komt. Er komt altijd een bus per uur, waar je ook bent. En anders komt hij niet. Voor de vorm wacht ik nog vijf minuten, want je zult altijd zien. Dan steek ik over, sla de hoek om. Een bus komt me tegemoet rijden. Het is de 118. Ik steek mijn hand op en hij stopt. De bushalte waar ik een uur en vijf minuten heb gestaan doet hij niet aan. Hij slaat af en komt er niet eens in de buurt.

We rijden de binnenstad uit, de Via Appia op, de Via Appia af, een buitenwijk door en tegen de tijd dat we bij de eindhalte aankomen ben ik de enige die nog in de bus zit. In de verte kan ik de ruïnes zien liggen. Ik loop langs de weg naar de oprit van een boerderij. Er staat een politieagent. Volg mij, zegt hij. Tussen vier slordig gedrapeerde tuinstoelen staat een jonge man. Hij vraagt of ik een Green Card heb. Si, zeg ik. Hij vraagt of ik een Via Appia Card heb.
Een wat? denk ik, maar weer zeg ik si. Ik haal mijn gele boekje tevoorschijn en open de Corona-app op mijn telefoon; dat zijn er twee.
En je Via Appia Card?
Kan ik die hier kopen?
De jongen schudt zijn hoofd en noemt de naam van de website die de card verkoopt.
Ik vraag of ik met Paypal kan betalen. Ja, zegt de jongen.
Met glibberige zweetvingers typ ik de URL in op mijn telefoon.
Card. Niet cart, zegt de jongen, die meekijkt. Ik grijns. Hij is bijzonder knap, ondanks zijn mondkapje. Of dankzij. Ik hoop dat voor mij hetzelfde geldt.
De website verschijnt, ik klik op ‘English’, scroll naar ‘buy’ Daarna vul ik mijn naam in, mijn emailadres, mijn thuisadres, mijn telefoonnummer, het nummer op mijn identiteitsbewijs, de kleur van mijn ogen, de geboortedatum van mijn eerste vriendje en de sterfdatum van mijn oma. Dan ben ik bij het betaalgedeelte aangekomen.
Je kunt alleen met creditcard betalen, zeg ik.
Heb je geen creditcard?
Nee. 

Tweeënhalf uur heeft het me gekost om hier te komen, twee metro’s, een busrit van drie kwartier, en een uur en vijf minuten wachten bij de verkeerde bushalte. Ik ga niet terug, ik vertik het.

Kan ik jou niet gewoon het geld geven? vraag ik de jongen.
Je hebt een barcode nodig, zegt die. Hij kijkt naar de politieagent. Blijkbaar is dat degene die de barcode scant.

Er verschijnen twee Fransen. Ze hebben petjes en wandelschoenen, maar net als ik geen Via Appia Card. Ons leger groeit, samen zijn we sterker. Maar zij hebben wel een creditcard, dus een paar minuten later lopen ze verder, over het kronkelpad de heuvel op naar de villa van de gebroeders Quintili die zo groot was dat bij de ontdekking werd gedacht dat het een heel dorp was. Het is het enige dat ik nog wil zien.

De Fransen verdwijnen uit het zicht. Ik ben de zwerver die blijft hangen, die blijft bedelen. Ik kijk naar de politieagent, die zich heeft afgewend.
Heb jij niet een credit card waarmee je een kaartje voor me kunt kopen? zeg ik tegen de jongen, dan geef ik jou het geld.
Tot mijn verbazing gaat hij akkoord. Hij gaat de boerderij binnen en keert terug met een zwart pasje. Hij pakt zijn telefoon en vraagt mijn naam.
Groen.
Aaargh, zegt hij en geeft mij de telefoon. Opnieuw vul ik mijn naam in en mijn emailadres, mijn thuisadres, mijn telefoonnummer, het nummer op mijn identiteitsbewijs, de kleur van mijn ogen, de geboortedatum van mijn eerste vriendje en de sterfdatum van mijn oma. Het is bloedheet. Bij elke inademing zuigt het mondkapje zich vast aan mijn gezicht.
Je moet nu een email krijgen, zegt de jongen.
Ik ververs mijn mail. Ik ververs en ververs en ververs en ververs. De mail wordt de bus, het vertrouwen dat hij zal verschijnen maakt plaats voor het geloof dat alles mogelijk is, op slecht gebied dan.
Ververs je mail, zegt de jongen. Hij neemt mijn telefoon van me over en beweegt zijn vinger over het beeldscherm, dat inmiddels zo vet en groezelig is dat er amper meer iets op te zien is.
Ik denk dat ik ben vergeten te autoriseren, zegt hij. Hij pakt zijn telefoon en vrijwel op hetzelfde moment plonst er een mail in mijn mailbox.
Gelukt, zeg ik ongelovig.

De agent neemt zijn positie in. Buongiorno, zegt hij, alsof hij me voor het eerst ziet, alsof ik niet net een kwartier als een drenkeling aan de poort heb gehangen. Hij richt het plastic pistool op mijn voorhoofd en leest de temperatuur af. Dan scant hij mijn barcode en ik hol de heuvel op. Halverwege passeer ik de Fransen, die doen alsof ze me niet zien, en dan sta ik boven. Ik ben de eerste, ik ben de enige.

Als ik anderhalf uur later de heuvel afdaal, over het slingerpad terug naar de boerderij, zie ik hoe de jonge man wordt uitgefoeterd door de agent. Ik sluip om het huis heen en verlaat het terrein zonder iets te zeggen. 

In de bus terug zie ik pas wat ik heb gekocht: een abonnement dat een jaar lang onbeperkt toegang geeft tot allerlei monumenten rond de Via Appia. Ik ga morgen naar huis, maar dat dondert niet. Het is een belofte. Sommige mensen werpen twee muntjes in de Trevifontein om zich ervan te verzekeren dat ze terugkeren naar Rome. Ik koop een Via Appia-abonnement.