vrijdag 12 juli 2019

Dit is geen mensenwerk

Gonda duwde het graan met twee handen opzij en stapte in de opening die ontstond. Haar broek was tussen haar billen gekropen. Ze had Hollandse billen, plat en breed. Ik herinnerde me ze van de foto’s. Achter me hoorde ik de fotograaf hijgen. Afgezien daarvan was het doodstil.
Plotseling bleef Gonda staan. Voor ons lagen de graanstengels plat op de grond, netjes in dezelfde richting, alsof iemand er een kam door had gehaald, ze met gel had vastgeplakt aan de aarde. Ik stoeide wat met die zin: de schedel van moeder aarde? En schrapte hem toen in zijn geheel.
Gonda zakte door haar knieën. ‘Kijk, de halmen zijn gebogen, niet geknakt.’
Ze pakte een rode Konica Pop uit haar rugzakje en maakte een foto. De fotograaf keek onbewogen toe. Ik vroeg me af of hij instructies van me verwachtte. Het was een freelancer van een plaatselijk agentschap. Ik kende alleen Roel. Roel had geen instructies nodig.
Een halfjaar eerder waren we gaan samenwerken, toen ik de rubriek overnam van Matthijs, die hoofdredacteur was geworden van een weekblad dat ik destijds alleen uit de supermarkt kende.
Ik werkte aan wat mijn eerste boek zou gaan worden en zocht een baantje dat niet te veel beslag legde op mijn tijd maar wel de huur betaalde.
Dit was niet veel werk, verzekerde Matthijs me. Roel fotografeerde de meisjes en daarna nam ik telefonisch het interview af. Elke week een stukje. Ik hoefde er de deur niet voor uit. Dat laatste trok me over de streep.

De eerste die ik belde was Jacobien uit Ursem. Terwijl ik het nummer intoetste merkte ik dat ik gespannen was. Matthijs had me verteld dat de meisjes altijd een beetje verliefd op hem werden. Sommigen bleven maar bellen. ‘Maar daar heb jij vast geen last van.’
Ik stelde me voor als Marieke van het ‘Erotisch onderonsje’. Zo heette de rubriek al toen Matthijs hem voor zijn rekening nam en ik had het niet nodig gevonden aan te dringen op een naamsverandering. Naast me lagen de krullende faxvellen waarop Jacobien poseerde op wat een wasmachine leek. Ze was erg blij met de foto’s, zei ze. Ze deed het voor haar vriend. En voor haar dochtertje.
‘Je zult er wel over in de krant hebben gelezen, mijn ex heeft haar vermoord, met zijn blote handen. Hij zit nu vast.’
Ik opende mijn mond en sloot hem weer.
Zakelijk alsof ze het menu van de dag voorlas deed Jacobien het verhaal uit de doeken. Ik staarde naar het faxpapier, dat langzaam donker kleurde in de warmte van mijn bureaulamp. Toen er een stilte klonk aan de andere kant van de lijn wist ik dat ik nu iets moest zeggen.
‘En,’ zei ik monter, ‘wat doe je zoal graag met je vriend in bed?’

In de weken daarop interviewde ik tientallen meisjes. Nooit werd er eentje verliefd op me, allemaal begonnen ze over hun problemen. Problemen met een ex, met hun vader of hun moeder; problemen met de fles, de portemonnee of de weegschaal. Ik luisterde en zag ons afdrijven, op een luchtbed de volle zee op, richting Engeland. Als ik ze eindelijk had weten terug te leiden naar het hoofdonderwerp bleken ze daar eigenlijk niet over te willen praten.
‘Je moet ze een beetje op weg helpen,’ had Matthijs gezegd, ‘uit zichzelf vertellen ze niks. Jij schrijft toch een boek? Dan heb je vast wel fantasie.’
Ik moedigde ze aan. Spelde het voor ze uit. ‘In je eigen woorden,’ zei ik. ‘Geef eens een voorbeeld?’
Gestamel, gegiechel.
Soms moest ik zeggen: ‘Als je niks vertelt kan ik geen stukje schrijven en zonder stukje plaatsen we je foto’s niet.’
Of ik zei: ‘De fotograaf is voor jou het halve land door gereden, je gaat me toch niet vertellen dat dat voor niks is geweest?’
Soms moest ik een beetje dreigen.
En soms was ik teleurgesteld als ze alsnog enthousiast begonnen te vertellen.
‘Je moet het gewoon zien als een antropologisch project,’ zei mijn vriend, die op dat moment een film maakte. Ik kon het vast nog wel ergens voor gebruiken. In mijn proza, bedoelde hij.
Intussen schreef ik al weken niet meer. De meisjes riepen harder dan mijn personages. Na elk interview had ik dagen nodig om mijn hoofd schoon te vegen en dan diende het volgende onderonsje zich alweer aan.
Ik begon vier, vijf interviews op een dag te plannen, zodat ik me de rest van de maand op mijn boek kon concentreren. Het hielp niet, in een groep klonken de meisjesstemmen nog harder. Ik dacht aan stoppen. Maar ja, het geld.

Toen kreeg ik Gonda uit Bikkershorn aan de lijn. Gonda was hypnotherapeut. Haar specialiteit: mensen die het slachtoffer waren geworden van ufo-ontvoeringen.
Ik ging wat rechterop zitten.
‘Maar daar wil je het vast niet over hebben,’ zei Gonda met haar slepende noordelijke tongval. ‘Nou, ik doe dus aan BDSM. Ik vind het hartstikke kicken als ze me vastbinden.’

Gonda praatte moeiteloos een uur vol, ik hoefde alleen maar te zeggen: bedankt.
Toen het nummer met haar onderonsje erin was verschenen belde ze me. Ze had een cliënt, Saskia, die al tientallen malen was ontvoerd door een ufo en die daar heel goed over kon vertellen. Of ik haar niet eens wilde interviewen.
Ik wilde zeggen dat ik niet over dat soort zaken schreef, maar bedacht me. Misschien gaf Matthijs me wel tweeduizend woorden. Daarmee kon ik schrijftijd kopen.
Ik belde hem. ‘Twaalfhonderdvijftig woorden,’ zei hij, ‘ik wil het donderdag hebben.’
‘Mooi zo,’ zei Gonda toen ik haar terugbelde. Alleen wilde Saskia me niet persoonlijk spreken, ook niet telefonisch. ‘Maar als je je vragen aan mij doorfaxt, zorg ik ervoor dat Saskia ze krijgt.’
Ik ging akkoord en besloot Matthijs niet te vertellen op welke wijze het interview tot stand was gekomen. Als hij zou vragen hoe Saskia eruitzag zou ik zeggen: eigenlijk heel gewoon.

Die nacht begon de fax in de achterkamer te ratelen. Ik kwam uit bed en zag het faxpapier over de vloer kruipen. Mijn vriend had nachtopnamen. Ik deed het licht aan en begon te lezen.
Saskia was vier toen ze voor het eerst bezoek kreeg van buitenaardse wezens. Ze lag in bed en hoorde een zoemtoon. Het volgende moment kwamen er een stel lichtbollen door het raam die in haar slaapkamer de gedaante aannamen van naakte wezens met grote hoofden. Ze deden niks, ze keken alleen maar naar haar met hun vreemde zwarte ogen.
Op haar zevende werd Saskia voor het eerst meegenomen naar hun ruimteschip. Daar werd ze op een operatietafel gelegd en ze staken een lange naald in haar neus. Alsof ze iets wegnamen. DNA, schreef Saskia. Na haar eerste menstruatie begonnen ze ook eicellen weg te nemen. Ze had er tekeningen van gemaakt. Saskia op een operatietafel omringd door aliens. Saskia op weg naar boven. Op de laatste tekening stonden een aantal kolommen met mini-aliens erin. ‘Hybrides,’ stond erbij geschreven.
Een hybride was een baby van een alien en een mensenvrouw.
Ik schrok op van een geluid. Staarde de donkere voorkamer in. Niks. Toen ik me weer over de fax boog was er iets verschoven in mijn hoofd. Ik stond op en ging terug naar bed. Om het zoemen niet te kunnen horen trok ik het dekbed helemaal over mijn hoofd.

Matthijs was enthousiast en mijn interview met Saskia werd een coverartikel.
‘Misschien kan ik elke week zo’n stuk schrijven,’ zei ik.
Ik had die week Lia uit Klossehoek geïnterviewd die was gaan huilen toen ik haar vroeg of ze een vriend had, en Elsbeth uit Kwakkel die gefotografeerd had willen worden om te laten zien dat ze zich niet langer schaamde voor haar automutilatielittekens.
‘We zullen zien,’ zei Matthijs, ‘het moet natuurlijk niet ten koste gaan van de onderonsjes.’

Gonda bleek over een enorme hoeveelheid kennissen met paranormale hobby’s te beschikken. Ik schreef het ene stuk na het andere en tussendoor maakte ik erotische onderonsjes.
‘Misschien moet je dat maar niet zeggen als ze ernaar vragen,’ zei mijn uitgever. Met ‘ze’ bedoelde hij de journalisten die me allemaal zouden willen interviewen als mijn boek uitkwam. Er was inmiddels een datum geprikt, er werd een omslag ontworpen, het was echt geworden. Het boek was alleen nog niet af. Als de uitgever vroeg hoe het ging riep ik van goed en geweldig. De waarheid was dat ik nog steeds geld aan het verdienen was om schrijftijd van te kunnen kopen.

Gonda was niet alleen hypnotherapeut en iemand met veel kennissen, maar ook de secretaris van de Nederlandse afdeling van de International Association for Crop Circle Studies. In augustus, na een stilte van bijna drie maanden, belde ze weer. In het noorden was een graancirkel ontdekt.
‘Ik weet niet of het een echte is,’ zei ze erbij, ‘ik ga morgen kijken. Ga je mee? Het is bij Hooghalen.’
‘Waar is dat?’ vroeg ik, om tijd te rekken. Ik was net lekker op weg met mijn boek, als ik nu stopte om wat anders te gaan doen, kon het wel eens weken duren voor ik er weer in zat.
Maar ik was ook benieuwd naar Gonda, die ik nog nooit in het echt had gezien. Soms pakte ik nadat ze had gebeld het blad met haar foto’s erbij. Ik kon bijna niet geloven dat zij en dat meisje in zwart lakleer met strategisch geplaatste ritsen een en dezelfde waren.

Ik nam de trein naar Drenthe. Nog voor het fluitsignaal van de conducteur had geklonken had ik al spijt. Op elk station dat we passeerden dacht ik aan uitstappen. Maar ik bleef zitten. Voor het eerst had Matthijs me tweeduizend woorden gegeven.

In de stationshal van Assen werd ik aangesproken door een vrouw in een fleecejack waar ‘Red de Waddenzee’ op stond. Ik herkende haar aan haar stem. De fotograaf stond buiten op ons te wachten, zei Gonda. Ze was kleiner dan verwacht en ook minder indrukwekkend met kleren aan.
We reden de stad uit, naar het vlakke land. Het was even zoeken, maar toen hadden we hem gevonden. We baanden ons een weg door het graan. Gonda vertelde wat ze wist en wat ze nog hoopte te ontdekken. Dertien platgewalste plekken telden we, dertien cirkels die samen een kruis vormden. Ik gluurde naar Gonda. Ik zag iets in haar ogen dat me jaloers maakte.
‘Ongelofelijk, dit is de grootste en meest complexe formatie die ik ooit heb gezien.’ Gonda stond even stil om me aan te kijken. ‘Dit is geen mensenwerk.’
Ik had mijn titel. Demonstratief klapte ik mijn opschrijfboekje dicht en stak het in mijn tas.
‘Goed. Ik heb het wel.’
Gonda keek me verbaasd aan. ‘Wil je niet weten of er wit poeder in de laatste cirkel ligt?’
‘Nee. Ik heb het wel.’
Honderdtachtig kilometer hier vandaan lag mijn boek op me te wachten. Alleen al bij de gedachte lekten mijn borsten melk.
De fotograaf borg zijn camera op. Ook hij had het wel. Hij kon ons een lift geven naar het station. Anders werd het de belbus.
Ik ging met hem mee, Gonda lieten we achter in de cirkel. Na een paar meter schalde haar stem over het veld.
‘Zagen jullie dat vliegtuig? Dat is van defensie! Die maken foto’s!’
Ze riep nog iets, dat grotendeels verloren ging in het ruisen van het graan.
Terwijl ik voortploegde, met gestrekte armen de rogge opzij duwend, moest ik denken aan de vrouw die onder het afwassen uitslagen doorkreeg van voetbalwedstrijden die nog gespeeld moesten worden. Ik reisde een halve dag om haar aan de afwas te kunnen zien. Ze voorspelde drie voetbaluitslagen. Allemaal fout. Ik kreeg medelijden met haar en had haar verhaal aangepast. Drie andere voorspellingen liet ik haar doen, zodat ik ze kon laten uitkomen. Ze had er niets over gezegd, ze had me alleen bedankt voor het artikel.
Ieder zijn verhaal. Nu werd het tijd voor dat van mij.

Dit verhaal komt uit de gisteren verschenen bundel Allemaal onzin natuurlijk, een bibliofiele uitgave samengesteld ter ere van de zestigste verjaardag van uitgever en schrijver Guus Bauer.