woensdag 13 februari 2019

Storing

Bij de nietjes lag een dode duif. Keurig op zijn rug, met zijn vleugels voor zijn borst gevouwen, ik zou bijna zeggen vroom. Hij zat onder het zand. Blijkbaar had iemand hem daar neergelegd. Was het een boodschap? Een variant op het paardenhoofd?
In mijn tas piepte mijn telefoon. ‘Wéér storing?!’ appte de buurman.
‘Ik ben er niet!’ typte ik terug en ik maakte me snel uit de voeten.

Terwijl ik bij de dokter wachtte op de uitslag volgden er meer berichten over de storing, die comfortabel ver weg voelde. Ik had een dag vol afspraken en zou pas laat terug zijn. Soms werkt dat het beste.

Ik dronk koffie in een café en las een paar bladzijden in Normale mensen van Sally Rooney, ik sleepte het boek overal mee naar toe. Een beer, een knuffeldoek. Daarna vertrok ik naar de kapper, waar ik zou worden opgepikt door een vriendin die me mee zou nemen naar het strand. Ik was moe en had een donkerbruin vermoeden dat de dag eerder zou eindigen dan ik wilde, waarschijnlijk ergens tussen Normale mensen en de kapper in, maar ik wilde daar nog niet aan denken. Ik voelde een rauwe pijn van verlies, die als een vlies over alles heen lag.
Mijn telefoon piepte. ‘Het duurt nog zeker tot 14:45,’ appte de buurman.
‘Heb jij iets gelezen over een oorzaak,’ vroeg ik.
‘Misschien een kabel geraakt?’
‘Of een terroristische aanslag.’
‘Maar dan was er nu wel in paniek.’
‘O ja,’ zei ik. Want er was geen paniek, totaal geen paniek. Iedereen was heel beheerst.

‘Zal ik een andere kleur nemen?’
De kapper haalde afwezig haar handen door mijn haar. Ik volgde haar blik in de spiegel. Ze keek naar de pedicure, die met een telefoon aan haar oor door de zaak liep.
‘Ze is gek,’ fluisterde mijn kapper. ‘Ze doet alsof ze belt met klanten, maar er belt niemand. Ze heeft geen klanten.’
Ze zei nog iets, maar dat verstond ik niet omdat ze de föhn had aangezet.

Toen ik afrekende zag ik dat de berichten op mijn telefoon in gesprek waren gegaan met elkaar.
‘Het is zeven graden en bewolkt!’
‘Het duurt in elk geval nog tot 15:30.’
‘Heel raar.’
‘Donderdag wordt het lente.’
‘Een geboortegolf over negen maanden.’

Ik nam de tram terug naar huis. Bij de nietjes lag nog steeds de dode duif. En hij was niet alleen. Een andere duif liep rondjes over de stoep. Als er iemand aankwam vloog hij even op en verschanste zich achter een hek. Om daarna meteen weer terug te keren.
Opeens begreep ik wat hij daar deed. Hij rouwde.
Mijn benen verstijfden even. Toen ging ik naar binnen.
De buurman appte dat de storing tot zeker middernacht zou duren.