woensdag 26 december 2018

De goden

We gingen naar Leiden om Goden van Egypte te zien. Dat wilde ik graag en hij wilde wel mee. De trein vertrok vanaf spoor 2a, daar zouden we elkaar ontmoeten. Maar op de afgesproken tijd was hij er niet. Net op het moment dat de treindeuren sissend sloten ging mijn telefoon.
‘De trein rijdt net weg!’ riep ik.
‘Nee hoor,’ zei hij, ‘hij staat er nog. Hij vertrekt vanaf 4. Ik sta bovenaan de roltrap.’
Ik trok een sprintje naar spoor 4. Maar bovenaan de roltrap stond niemand. Ik liep het hele perron af, van A naar B en back again, maar niks, niemand, nergens.
Ik belde hem.
‘Volgens mij staan we niet op hetzelfde station,’ zei hij.
Hij stond op Zuid en ik op Centraal.

We spraken af allebei een trein naar Schiphol te nemen. Opnieuw holde ik het station door, woest scrollend en tegelijkertijd speurend naar beeldschermen.
Ik zie mezelf graag als iemand die goed kan improviseren, maar dat mijn improvisaties vaak goed aflopen berust toch vooral op toeval. Zodra ik gedwongen word van een plan af te wijken, zakt er een rolluik in mijn hoofd dat ervoor zorgt dat het gedeelte van mijn brein waar het logisch verstand huist onbereikbaar wordt.
Ik dook op goed geluk in een trein. Hij zat vol mensen met koffers (Schiphol! Ik zat goed.) en had tien minuten vertraging. Ik checkte mijn telefoon.
‘Ik sta verwachtingsvol op perron 6,’ las ik, wat me moed gaf en vertrouwen, dus toen de trein de Schipholtunnel uit kwam en vaart minderde, voelde ik iets van me af vallen. Hè hè, toch nog gelukt, dacht ik toen ik uitstapte op perron 6.
Alleen stond hij daar niet. ‘Waar,’ wilde ik typen. Toen zag ik zijn bericht. Hij dacht dat ik in de stoptrein naar Leiden zat en was ingestapt. Alleen was dat niet mijn trein. Nu was hij onderweg naar Leiden en ik stond op Schiphol.

De verleiding was groot het als een teken of een metafoor te zien. We zaten op verschillende sporen. Hij ging te hard voor me. We zaten zelden op één lijn. Ik kon het mezelf zo horen zeggen.
Ik overwoog om terug naar huis te gaan, dit werd niks meer. Maar mijn trein kwam en ik stapte in. Niet alles is een metafoor, soms is een trein gewoon een trein.

Toch was ik niet verbaasd hem niet te zien in Leiden. Als puntje bij paaltje kwam geloofde ik er blijkbaar toch in: het lot, tekenen, de goden.

Toen zag ik hem uit een broodjeszaak komen. We liepen naar het museum. De tentoonstelling was mooi, hoewel goden niet perse de hoofdrol hadden en ik veel voorwerpen al kende. Niet zeuren, zei ik tegen mezelf, hiervoor kom je, geniet.
‘Heb je nog energie over?’ vroeg hij, toen we na afloop als slappe poppen op een bank in het museumrestaurant hingen.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Echt niet?’
‘Is er nog een avondprogramma dan?’
‘De tentoonstelling is boven. We hebben alleen de vaste collectie gezien.’

Het was geen grap. Daar achter ons, hing het bordje: ‘Goden van Egypte’ met een pijl naar boven. Een deel van me wilde meteen opstaan, een ander deel wilde nog héél lang blijven zitten. Gaan liggen. Mijn ogen sluiten.
‘Gelukkig sluit het museum pas om zeven uur,’ zei ik.
In de hal begon een museummedewerker krukjes op tafels te zetten.
‘Weet je het zeker?’ vroeg hij.
Ja, ik wist het zeker, ik had het op de website gelezen.
Hij besloot het toch even te checken, keek op en zei: ‘Alleen in de kerstvakantie. Vandaag gaan ze gewoon om vijf uur dicht.’
Het was 16:41. We schoten overeind, lieten onze halfopgedronken drankjes achter en holden de trap op. In een variant van twee minuten gratis winkelen, maar dan door de oudheid, stoven we door de expo, zo veel mogelijk spullen in ons karretje gooiend, zonder goed te kijken wat het was. In de laatste zaal kregen we gezelschap van een bewaker die met een afstandsbediening de schermen uitzette. Om vijf uur stonden we buiten.

We gingen op zoek naar drank en daarna naar een plek om wat te eten, maar alles zat vol. Achter beslagen ramen zaten studentenmeisjes in blote jurken en vroegoude jongens in pak. Een grote kerstboom vol lichtjes zwaaide met zijn takken alsof hij wilde opstijgen. Meerdere kerstmannen met scheefgezakte mutsen en/of baarden en een fles Moët of een blikje bier in de hand, passeerden ons. Nergens was plek voor ons. Het begon een beetje te regenen. We liepen terug, richting museum, eigenlijk tegen beter weten in, toen we in een stille zijstraat een pizzeria zagen. Slechts één tafeltje was bezet. We gingen zitten en bestelden. Tevreden keken we elkaar aan. Kwam het toch nog goed met deze dag.

Toen arriveerde het eten.