zaterdag 28 april 2018

Schrijvershuis aan zee VI

Als ik naar beneden loop met een beker melk die ik in de magnetron wil opwarmen voor mijn koffie, klinkt achter een van de deuren van het kantoortje gelach op.
Ze zijn er.
Ik blijf staan, met de beker melk in mijn hand. Al dagen loop ik ertegenaan te hikken, het moet nu maar eens gebeuren. We zijn ruim twee weken en twee schoonmaakrondes verder, ik kan er niet langer omheen.
Ik klop op de deur. Het gelach verstomt.
‘Come in.’
Voorzichtig duw ik de deur open. Vier vrouwen kijken me aan.
‘Kan ik je even spreken?’ vraag ik aan de vrouw in de roze bodywarmer, die met de grote bos geblondeerd haar.
Ze komt overeind. ‘Kom maar mee naar mijn office.’
Ik loop achter haar aan met de beker in mijn hand. Ze neemt achter haar bureau plaats en kijkt me afwachtend aan.
‘Het is nogal vies,’ zeg ik, en onmiddellijk denk ik: ik had een inleiding moeten verzinnen, iets als ‘het is heerlijk hier, en wat een mooi pand, maar nu ik je toch spreek...’
Ik zet de beker melk op haar bureau en haal diep adem.
‘Ik heb van de week mijn hele badkamer schoongemaakt en -’
‘Jij?’ zegt ze geschrokken. ‘Maar dat moet jij niet doen, dat doet de cleaning lady.’
‘De cleaning lady heeft alleen de vloer gedweild en mijn bed verschoond. De badkamer heeft ze niet schoongemaakt. Volgens mij is die al heel lang niet schoongemaakt. De wasbak, de douche. De wc...’ Ik weet niet hoe ik het moet omschrijven in het Engels. ‘De wc zag eruit alsof hij in geen maanden was schoongemaakt. Hij was erg vies.’
‘Tja,’ zegt ze schouderophalend, ‘Jij verblijft in de meest populaire kamer, natuurlijk wordt hij vies.’
‘Ik heb in de andere kamers gekeken, en die zijn ook heel vies.’
‘Welke kamers?’
‘Twee lege kamers die open waren.’
‘Kamers die niet gebruikt worden, worden natuurlijk niet schoongemaakt,’ zegt ze, ‘maar laten we het niet over andere kamers hebben.’
‘De keuken is ook erg vies. Er zit schimmel in sommige keukenkastjes. Mould.’
Ze weet niet wat mould is.
‘Black spots. Moist,’ probeer ik.
‘We zitten aan zee, natuurlijk is het moisty.’
‘No, mould,’ zeg ik, ‘dat is slecht voor de gezondheid, we bewaren ons eten in die kastjes.’ De laatste zin heb ik in gedachten geoefend.
‘Je moet je eten ook in je koelkast bewaren.’ Ze laat haar blik rusten op de beker melk op haar bureau. Ik zie het haar denken: alleen kinderen drinken melk.
‘Koffie en thee. Brood. Spaghetti,’ zeg ik zwakjes, ‘hoe dan ook, het is erg vies.’
‘Dat moet je tegen de cleaning lady zeggen.’
‘Maar die verstaat me niet.’
‘Zeg het dan tegen de klusjesman, die kan het tegen haar zeggen.’
Ik knik. Goed. Verslagen verlaat ik het kantoortje. In de gang hangt een verrukkelijke geur van kaneel en zoete broodjes. Ik volg de geur en kom in de keuken uit, waar de Transsylvaanse net een enorm baksel uit de oven haalt. Ze kijkt me even aan. Dan pakt ze een mes en snijdt twee grote punten af die ze op een bordje schuift. Ze schuift het bord naar me toe.
‘Eat.’