maandag 3 juli 2017

De Griek en ik

Het is een buitenkansje, een geluk bij een ongeluk. Ik krijg het zo in mijn schoot geworpen. Er is onverwacht een plaatsje vrijgekomen, precies in de periode die ik heb opgegeven. In de gastenverblijven zitten drie visual artists, maar in het net gerenoveerde deel van het grote huis, in het rustige stuk, met ‘French doors’ die uitkomen op een schaduwrijk terras, is een kamer over. Bijzonder geschikt voor een schrijver.
Wauw, schrijf ik terug in mijn beste Engels.

Die nacht slaap ik niet. Ik lig wakker en heb kramp.

De volgende morgen mailt de Griekse beheerder me foto’s, de een nog pittoresker dan de ander. Ik google de naam van de residence in combinatie met woorden als ‘bad experience’ en ‘problems’. Het levert geen hits op. Ik google de beheerder. Hij blijkt onwerkelijk knap.

Kom op, zeg ik tegen mezelf, wat is het ergste dat je kan overkomen?
Wat me het jaar daarvoor was overkomen. In het diepe zuiden van Spanje, waar ik op het doodstille platteland zat, zonder vervoer en zonder wifi, met een heks van een hospita die niet rustte voordat ik was gekrompen tot het formaat van een muis. (Overdrijf ik? Vast. Ik zag het niet meer helder toen, nog steeds niet.)
Bij een café in het stadje, waar ik eerder had zitten internetten, maar dat nu gesloten was, perste ik mezelf tegen de gevel om door de dichte deur één streepje wifi op te vangen. Mijn telefoon kende het wachtwoord nog. Ik surfte naar Vliegtickets.nl om te kijken hoeveel een enkeltje naar huis kostte en of er nog plaats was in het vliegtuig – welk vliegtuig dan ook.
Ik zou een maand blijven, maar na een week vloog ik terug naar huis.

Natuurlijk zal het dit keer anders gaan, andere plek, andere mensen – méér mensen om te beginnen. En je houdt van Griekenland, weet je nog? (Ik praat nog steeds hardop tegen mezelf.)

Ik denk aan het bange kind dat ik vroeger was – waar ik zelfs een hekel aan had toen ik het nog was – en aan hoe ik dat kind van me af had proberen te schudden. Door van de hoge duiktoren in het zwembad te springen. Door jongens te bellen op wie ik verliefd was. Door in mijn eentje naar Afrika te gaan. De lijst is eindeloos. De beste manier om met angsten af te rekenen, is met ze op de vuist gaan. Dat wist ik als kind al. Maar wat had het me gebracht? Waren er nieuwe verbindingen aangelegd in mijn hersenen, was het gedeelte waar mijn angsten van oudsher huisden verbleekt en afgestorven?
Welnee. Ik ben nog steeds de zelfde schijtlijster als vroeger.

Ik moet de Griek terugmailen om hem te laten weten wanneer ik precies kom. Maar ik doe niks. Ik sluit mijn computer af en ga de krant lezen.
Schijtlijster, scheld ik hardop, dikke vette schijtebakkes.

Opeens herinner ik me weer waarom ik als 19-jarige naar Afrika ging. Omdat ik gestopt was met mijn opleiding en geen idee had wat ik moest gaan doen. De toekomst strekte zich voor me uit en ik zag alleen maar tijd die gevuld moest worden, geen idee waarmee. Ik besloot naar Afrika te gaan. Ik wist niks van Afrika, Afrika trok me ook niet bijzonder aan. Het deed er niet toe, als ik maar weg was, lang en ver, misschien kon ik zelfs verdwijnen.

Maar dat is nu allemaal niet aan de orde. Ik heb niks om voor weg te vluchten. Behalve de toekomst dan.
Wie leest straks mijn boeken nog? Wie wil ze nog uitgeven? Ben ik nog wel een schrijver straks, en zo niet, wat ben ik dan? Wat heb ik dan?

Mijn angsten, dat is een ding wat zeker is.