zaterdag 18 juni 2016

Ik vertrek

‘Het gaat niet,’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt ze, ‘het gaat niet,’.
Een kwart van mijn tijd is pas verstreken, maar ik vertrek. Ik heb geen letter geschreven en zie het er ook niet meer van komen.
‘Onze ritmes botsen,’ zegt ze. ‘Ik heb heel veel energie en ben de hele dag bezig. Jij bent eigenlijk het tegenovergestelde.’

Noodgedwongen verblijf ik in haar huis. Ik slaap in de kamer van haar dochter, eet wat de pot schaft. Ik ben weer twaalf jaar oud. ’s Avonds in bed luister ik naar de voetstappen van mijn ouders op de trap.
Na twee dagen zeg ik voorzichtig dat ik liever mijn eigen potje kook. Als ik die avond voor het fornuis sta klinkt uit het souterrain haar stem: ‘Marieke?’
‘Ja?'
‘Oké.’
‘Wat is er?’ roep ik.
‘Ik rook iets aangebrands.’
Ik kijk in mijn pan pompoensoep. ‘Ik ben aan het koken, maar het is niet aangebrand hoor.’
Ze reageert niet.
De avond daarop dineer ik met een zak chips in bed.

Op een middag eet ik een perzik bij het zwembad. ‘s Nachts schiet ik wakker: de pit! Die ligt nog bij het zwembad! Ik twijfel of ik eruit zal gaan, de pit weghalen, voor ze het ziet.
De volgende ochtend zegt ze: ‘Je had een perzikpit bij het zwembad laten liggen. Er zaten allemaal mieren op.’

Ik bewater de planten met de tuinslang. Na afloop gaat ze de potten langs, steekt haar vinger in de aarde en zegt: ‘Niet genoeg.’
Ik wil niet eens meer naar Sevilla, naar Portugal of Córdoba. Ik wil alleen nog maar naar huis.
Als de nacht valt roept ze me voor een glas wijn onder de sterren – kijk hoe mooi (ik knik). Een persoonlijk verhaal van haar, een beleefd knikken van mij. De deur is dicht, ik zet hem niet meer open.
‘In Portugal de vorige keer,’ zegt ze, ‘toen was je ook al zo raar.’
Ik kijk naar boven, naar de sterren, zie eerst de Grote en dan eindelijk ook de Kleine Beer.