dinsdag 7 juni 2016

Dom

Ik ben terug in Andalusië. Het is er nu even warm als het toen koud was. Er zitten geen sinaasappels meer aan de bomen, er staan bloemen in het gras. Er is wel meer veranderd. De poes met drie poten en de hond die overal drollen deponeert zijn dood. Er is een nieuwe hond, die Max heet, net als de vorige. Nieuwe Max is zeven weken oud en een ongelukje van een herdershond (de hond van een herder bedoel ik) en een gewone huishond.
Ik weet nu waar de term jonge hond vandaan komt. Als ik mijn baantjes trek holt Nieuwe Max extatisch rondjes om het zwembad. Als ik aan de overkant aankom staat hij daar met gestrekte voorpoten, snuit over de rand, wachtend tot ik de kant aantik. Dan likt hij de waterdruppels van mijn hand alsof hij al in geen dagen heeft gedronken.
Een kat zou zoiets nooit doen. Die zou zo ver mogelijk bij je vandaan blijven.

Als ik een kop thee naast me op de grond zet komt Max meteen poolshoogte nemen. Een kat zou de warmte in haar gezicht voelen en genoeg weten. Een kat zou ruiken dat het niks voor haar was. Max steekt zijn tong in de gloeiend hete thee en schiet jankend naar achteren. Daarna komt hij teruggeslopen en gaat op een halve meter afstand naar de thee liggen blaffen en grommen. Hij benadert de thee van achteren, van voren, van opzij. Hij blaft er net zo lang tegen tot de thee koud is.
Een kat zou zich op een kussen in de zon hebben genesteld, met haar rug naar de thee toe.

Er komt bezoek uit Engeland dat zegt: die hond moet je africhten nu het nog kan. Het bezoek gaat staan, houdt een pinda op voor Max en zegt: sit. Na twintig pinda’s laat Max zich op zijn kont zakken en tuimelt achterover van het terras af.
Een poes had gedacht: ik pak die pinda’s wel als je even niet kijkt. Een poes had gedacht: ik leer mezelf wel trucjes.
Ik loop met Max over een landweg, ik langs de kant, hij door de berm. Als er een auto aankomt gaat hij midden op de weg lopen. Ik maan de auto tot langzaam rijden. De automobilist draait zijn raampje naar beneden en zegt iets onverstaanbaars tegen me.
‘Si,’ zeg ik. Net als de vorige keer dat ik hier was doe ik alsof ik Spaans kan.
De automobilist zegt nog iets.
‘Pequeño,’ zeg ik, het enige wat me zo snel te binnen schiet, en wijs op de hond.
‘Si, pequeño,’ zegt de automobilist en rijdt verder.
Max kijkt me stomverbaasd aan, alsof hij zojuist heeft ontdekt dat ik net zo dom ben als hij.