zondag 19 januari 2014

Eng

Als ik misselijk ben ga ik aan eten denken. Expres. Alsof ik mezelf wil treiteren. Ik denk aan boterhammen met pindakaas, aan vette patatten met heel veel mayonaise, aan gebakken eieren. Ik vraag mezelf: ‘Wat heb ik gisteravond ook alweer gegeten?’ (En ik roep: Nee! Niet aan denken!)
‘O ja, Thaise viscurry.’ En daar golft de misselijkheid weer door mijn lijf.

Als ik ’s nachts nodig moet plassen ga ik aan enge dingen denken. Het gaat vanzelf, ik kan er niks aan doen. Ik denk aan de donkere gang waar ik doorheen moet, en koppel die aan The Blair Witch Project. Aan de grijns van Bob uit Twin Peaks. Aan een scène uit Poltergeist als het huis weer in rust baadt, moeder in bad zit en het jongetje op zijn kamer naar zijn verzameling knuffels kijkt en opeens ziet dat er iets niet klopt. De film is dan nog maar vijftig minuten bezig, je wéét dat het ergste nog moet komen.
Het ergste, daar denk ik aan als ik ’s nachts moet plassen. Ik denk er zo hard aan dat ik er niet meer uit durf.

Angst heeft een functie, het waarschuwt je voor gevaar. Dat heeft het lichaam prima geregeld, ware het niet dat het niet in staat is een onderscheid te maken tussen echt en onecht gevaar. Je reageert hetzelfde op een enge film als op een dolgedraaide idioot die voor je neus met een mes begint te zwaaien: de fight or flight-modus treedt in werking. Tegenover de dolgedraaide idioot kun je daar nog wat aan hebben, bij een enge film slaat het nergens op. En dan heb ik het nog niet eens over de dingen die ’s avonds laat als je moet plassen de revue passeren.
Er zijn veel enge dingen in het leven, maar het aller-engste is je eigen hoofd.