vrijdag 24 mei 2013

Feniks

De wasmachine die ik heb gekocht centrifugeert niet. Ik bel voor de vijfde keer de tweedehandswinkel waar ik hem vandaan heb en krijg voor de vijfde keer te horen dat ik word teruggebeld. Ze doen niet eens meer hun best het overtuigend te laten klinken.
’s Avonds wordt er aangebeld door iemand die door de intercom roept: ‘De liftmonteur! Kunt u even open doen, er zit iemand vast in de lift.’
De volgende ochtend sluit ik mezelf buiten in de stromende regen, omdat het elektrische slot op de buitendeur niet reageert op mijn elektronische sleutel. Er zit ook een ouderwets slot op de deur, maar daar hebben we nooit een sleutel voor gekregen. Na vergeefs op twintig bellen te hebben gedrukt, komt er toevallig iemand naar buiten. ‘Ja, kapot,’ zegt die. ‘Je kunt alleen nog via de fietsenstalling in de kelder naar binnen.’
Op een of andere manier lijkt dit symbolisch voor mijn leven op dit moment. Alles zou opbloeien als ik eenmaal een nieuw huis had. Daar geloofde ik heilig in. Maar ik woon hier nu een maand en zie alleen maar dingen instorten. De groente- en kruidenplantjes in de loggia zijn ten prooi gevallen aan een geheimzinnige schimmel. De fietsenkelder is ondergelopen, in de muur zit een luik waar water uit sijpelt. Mijn bezoek, dat eerst nog enthousiast gillerig binnenkwam, kijkt nu verontrust om zich heen. ‘Hoe heet die film met Jack Nicholson in dat hotel ook alweer?’ vraagt een vriendin, als ze ’s avonds laat de verlaten gang op stapt.

En dat is nog maar het huis. Want ook de rest van mijn leven staat te schudden op zijn grondvesten. Het geld is op en er is geen werk. Ik controleer om de haverklap mijn banksaldo, aan alle kanten wordt geld weggesluisd en ik heb het nakijken.
Ik doe mijn best de moed erin te houden. Die Feniks herrees uit de as, zeg ik tegen mezelf, niet uit een veld vol bloemen.
In de lift heeft iemand geschreven: het juiste doen, is je gedragen. Eronder staat, in een ander handschrift: bijvoorbeeld op tafel poepen met een groene muts op.