vrijdag 1 maart 2013

Huis

Eerst een huis. Dat is de titel van een roman die ik een paar weken terug las. De hoofdpersoon is een meisje dat van krot naar kraakpand verhuist en overal mooie huizen ziet die ze nooit zal bezitten. Als ik eenmaal een huis heb komt alles wel goed, denkt ze. Heel lang was ik dat meisje. Misschien ben ik het nog steeds. Ik geloof ook dat alles goed komt als ik eenmaal een huis heb.
De afgelopen tien jaar woonde ik in een trekkershut, in afwachting van iets beters. Alles in mijn leven paste zich eraan aan, leek het. Alles was van tijdelijke aard, niks was blijvend. Tien jaar is lang om zo te leven.

Deze week kreeg ik een huis. Dat wil zeggen, ik kreeg papieren, maar nog geen sleutel. Het huis is nog niet af. Maar ik wilde er meteen heen. Ik wilde kijken of ik niet genept was. Of me niet toch weer een trekkershut in de maag was gesplitst. De bezichtiging was al weer een tijdje geleden.

Ik ging niet alleen. We gingen met de auto en toen we de buurt naderden werd ik opeens heel zenuwachtig. Ik zei: ‘Het voelt alsof ik terugkom van een lange reis en nu in de taxi van Schiphol naar huis zit.’
De ander kende dat gevoel niet, hij zei: ‘Ben je dan bang dat je huis is afgebrand of dat de oude buurvrouw dood is?’
‘Nee,’ zei ik, ‘het is geen angst, het is een verlangen om thuis te komen.’
We reden de straat in die nog geen straat is, ik zag mijn nieuwe huis en dacht: alles komt goed. Eindelijk komt alles goed.