woensdag 30 januari 2013

125

Het is koud in de hal, die misschien onze hal gaat worden, maar die nu nog bestaat uit kaal beton. Ik schat dat er tachtig mensen in de rij staan.
‘Er hebben 1800 mensen gereageerd,’ zegt iemand, ‘maar ze hebben er natuurlijk maar een paar uitgenodigd.’
De rij heeft een U-vorm. Er zit weinig beweging in. Achter een tafel zitten twee meisjes van de woningbouw. Ze maken geen haast, de meisjes, ze maken heel nadrukkelijk geen haast.
‘Sorry, maar ik was voor u,’ zegt een vrouw tegen een man. ‘Ik vind het niet erg, maar ik moet het wel even zeggen, anders blijf ik er zo mee rondlopen.’
Er zijn 2-kamerwoningen, er zijn 3-kamerwoningen.
Er zijn categorieën die corresponderen met een nummer in onze brief (wie de brief niet bij zich heeft kan beter rechtsomkeert maken).
Er zijn rangnummers (die je te horen krijgt als je aan de beurt bent).
Er zijn zes typen woningen, te herkennen aan hun code: H03, H04, H05, H06, H08 en H19.
Er zijn acht verdiepingen (1 tm/ 8),
vier windrichtingen (zuid, oost, noord, west),
balkons en loggia’s.
Er zijn 58 woningen te vergeven. Aan de muur zijn plattegronden en schema’s opgehangen: de rode blokjes zijn de huisnummers die al zijn vergeven, de witte de nummers die nog vrij zijn. Wie geen camera op zijn telefoon heeft kan net zo goed naar huis gaan, die is reddeloos verloren.
‘Het lijkt wel Wie is de Mol,’ zegt iemand.
Ik vorm een groepje met een Surinaamse vrouw en een man met een bril. In je eentje redt je het niet, dat heb ik snel door.
We dwalen door kale gangen, slaan hoeken om, openen in plastic gevatte deuren.
‘Hier is er weer een voor ons!’ roept de Surinaamse. We beginnen driftig nummers en codes te noteren. Ik vergeet te letten op de dingen waar je op moet letten als je een woning bekijkt.
Na twee woningen zijn we de jongen met de bril kwijt. In de vierde woning voegt zich een Antilliaanse man bij ons. ‘Ik kan goed koken,’ zegt hij.
Hij staat dertien jaar ingeschreven en heeft rangnummer 8. Hij drukt zijn wijsvinger tegen zijn lippen, alsof niemand dat mag weten. De Surinaamse heeft nummer 46. ‘Wat is jouw nummer?’ vragen ze.
Ik zeg dat ik dat ben vergeten.
We lopen de volgende woning binnen. Grote berging. Ja, grote berging. De Antilliaan vertelt wat hij met die grote berging gaat doen, een wasmachine, een tafeltje. Ik zie vlekken voor mijn ogen.
Hoe zit het eigenlijk met noord en zuid, wat zit waar?
‘De Gamma gaat weg,’ zegt de Antilliaan, ‘over vijf jaar.’
Ik probeer me het uitzicht voor te stellen zonder Gamma.
Na afloop moeten we onze top drie aan de woningbouwvereniging doorgeven.
‘Misschien word je mijn buurtje,’ zegt de Surinaamse.
‘Ja, misschien.’
Mijn rangnummer staat in mijn brief, en de brief zit in mijn tas, maar ik ken het nummer uit mijn hoofd. 125.