maandag 17 januari 2011

Vertrouwen

We stonden net op het punt Palenque te verlaten toen de man ons opzocht. Hij vertelde van zijn vliegtuig en dat hij rondvluchten organiseerde boven de oude Maya-stad. ‘Eén per keer,’ zei hij, ‘is heel klein vliegtuig, is eigenlijk geen vliegtuig.’ En hij noemde een prijs.
We waren met z’n vijven, en twee van ons zagen het wel zitten. ‘Dit is iets wat je maar een keer in je leven meemaakt,’ zeiden ze. Ze spraken van ‘een kick’.
Ik knikte, maar wat wist ik ervan? Ik ken het niet, die behoefte om je grenzen af te tasten, dat verlangen is mij vreemd. Ik heb al te vaak aan de rand gezeten zonder het te willen, sindsdien blijf ik liever in het midden. Waarom ik dan toch ja zei was me een raadsel.

De man nam ons mee naar een stukje grasland. Daar stond zijn vliegtuig.
‘Waar?’ vroegen wij, want we zagen alleen een boerenschuur en een brommer waar vleugels aan gemonteerd waren.
Hij wees naar de brommer.
‘O,’ zeiden wij. Het zag eruit als iets uit een kinderboek.
We keken toe hoe hij het gevaarte naar een stuk grasland duwde. Dat bleek de landingsbaan te zijn. ‘We moeten het nu doen,’ zei de man, ‘straks steekt de wind op, dan gaat het niet meer.’
De anderen besloten dat ik als eerste mocht.

Ik stapte op en liet het gebeuren. Dat kan ik heel goed. Net zoals toen ik als kind werd gemaand met een kurk om in het diepe te springen, terwijl ik zeker wist dat ik dan zou verzuipen. Ik verzette me er niet tegen, ik liet het gewoon gebeuren. Het enige wat ik dacht was: goed, dan zullen jullie het zelf wel zien.
Met een zelfde soort berusting liet ik me nu een helm opzetten en een riem omgespen. De man startte de motor. Ik sloeg mijn armen om hem heen en lachte naar de achterblijvers. We stoven we vooruit, hobbelend over het gras, en toen kwam, tot mijn grote verbazing, de voorkant van de brommer los van de grond, gevolgd de rest. Voordat ik het wist hingen we boven een landschap van boerenkool. Ik keek voorzichtig langs mijn neus naar beneden en moest denken aan iets wat ik ooit had gelezen: hoogtevrees is geen angst voor grote hoogtes, het is angst voor het kind in je dat naar beneden wil springen.

De man wees in de verte. Ik zag de top van een Maya-piramide door het groen heen breken. Natuurlijk, dacht ik, dat kan ook nog, we hoeven niet persé uit de lucht te vallen, we kunnen ook nog te pletter vliegen tegen een piramide. Ik wist dat er paden rond de tempels en de piramide van Palenque liepen, paden met toeristen erop, maar ik zag ze niet. Ik dacht aan de Duitse toerist die drie weken eerder, ondanks alle waarschuwingsborden, van zo’n pad was afgeweken. Ze hadden hem nog steeds niet teruggevonden.

De brommer zwenkte en maakte een bocht. Ik hing schuin in de lucht met niets meer dan een riem die me tegen het zadel gedrukt hield en een man voor me die net zo weerloos was tegen de zwaartekracht als ik. Grappig dacht ik, dat vertrouwen dat ze hier hebben in de techniek. Of misschien was het geen vertrouwen in de techniek maar vertrouwen in het noodlot. Ik had het ook, wist ik nu. Volledig vertrouwen in het noodlot.

Maar tot mijn verbazing landden we een paar minuten later veilig op dezelfde grasveld waarvan we waren opgestegen. Dat veranderde overigens niks, niet aan de situatie en niet aan mij. Mijn leven bleef hetzelfde, ik was geen ander mens geworden, ik wist alleen dat dit soort ervaringen inderdaad niet aan mij zijn besteed.