vrijdag 8 oktober 2010

Onsamenhangend

‘Ik ben mijn pas kwijt,’ zeg ik tegen de vrouw achter de kassa. ‘Ik heb echt overal gezocht, mijn hele huis overhoop gehaald, maar kan hem nergens vinden.’
De vrouw kijkt me aan. Je hebt helemaal niet overal gezocht, zie ik haar denken, je had gewoon geen zin om je best te doen.
Ik probeer vriendelijk te glimlachen. ‘Er staat nog drie of vier keer op, maar dat geeft niet, ik wil wel een nieuwe kopen.’
Ze zegt niks en print een bonnetje voor me. ‘Ga maar naar binnen. Als je de volgende keer komt heb je je pas misschien wel weer gevonden.’ Ze lacht begripvol.

Ik kleed me om en loop naar het ondiepe gedeelte. Er wordt zwemles gegeven aan volwassenen. Ze zien er lief en onschuldig uit. ‘Hallo,’ zegt de zwemjuf opgewekt, als ik het water in ga. Ik mompel wat terug en zwem snel door naar het diepe gedeelte. Het is druk, in alle banen zwemmen meerdere mensen – als een goed geöliede machine. Maar als ik me ertussen voeg, houden ze plotseling in als er een tegenligger aankomt, of zwemmen ze er met een grote bocht omheen. Alsof ik degene ben die het bad te vol maakt. Ik verander van baan, ontwijk een man die wild vlinderslagzwemmend op me af komt. Ik zwem tussen twee kwebbelende vrouwen door, die hun gesprek even staken, en dan achter mijn rug verder gaan. En ik denk aan Antonie Kamerling. Ik heb hem een of twee keer ontmoet. De eerste keer was tijdens een etentje. We waren met een man of zeven en zaten in een heel duur restaurant. Hij bestelde ganzenlever. Ik vond dat niet kunnen, en misschien vonden de anderen dat ook, maar niemand zei iets, want het was Antonie Kamerling.

Ik krijg een schop van een passerende zwemmer en hou even in. Maar hij kijkt niet om. Ik vraag me af waarom het me zo raakt, waarom het me altijd zo raakt als iemand zelfmoord pleegt. Ook als ik die iemand maar een of twee keer heb ontmoet, en hij bij die gelegenheid ganzenlever bestelde.

Ik was 24 toen een vriend zelfmoord pleegde. Hij leed aan die verschrikkelijke ziekte waar zelfmoordenaars meestal aan lijden. Ik wist het, iedereen wist het, maar daarbij bleef het. Mensen die lijden lijden altijd alleen. Je kunt niet zeggen: ik neem die zware tas wel een tijdje van je over, hoe graag je dat ook zou willen.

Ik zwem naar het trappetje en ga het water uit. Met mijn tas, mijn jas en mijn laarzen tegen mijn natte lijf aan gedrukt loop ik naar de kleedhokjes. Ik trek het gordijntje dicht en stroop mijn badpak naar beneden. Opeens wordt het gordijn opengerukt. Ik staar recht in het gezicht van een klein meisje. Ze kijkt me verschrikt aan en maakt dat ze wegkomt. Ik trek het gordijn weer dicht, en heb net de helft van mijn kleren aan als het opnieuw wordt opengetrokken. ‘Sorry,’ zegt de man. Ook hij verdwijnt zonder het gordijn dicht te trekken. ‘Jezus,’ zeg ik heel hard, ‘wat is er mis met jullie?’
Ik geloof niet dat iemand het hoort, daarvoor maakt het zwembad teveel geluid.

Buiten graai ik in mijn tas naar mijn fietssleutel, en dan merk ik dat mijn portemonnee is open gegaan. Ik raap de munten van de bodem van de tas, en dan heb ik opeens mijn zwempas vast. Ik haal hem tevoorschijn en kijk ernaar. Maar het enige dat ik denk is: ganzenlever, dat doe je toch niet?