zondag 4 juli 2010

Warm

Hij heet Graham, maar A. noemt hem Karim. In Engeland was hij homeopaat, hier runt hij een café waar je waterpijp kunt roken. Alle smaken tabak heeft hij, van mango tot cappuccino tot de populaire appeltabak. Vandaag krijg ik een waterpijp met munttabak van hem, goed voor mijn verstopte neus. Mijn slijmvliezen zijn geïrriteerd door het woestijnzand, ik heb een blafhoestje en mijn snot heeft de kleur van Bisonkit. A. en ik kijken naar de toeristen die uit de richting van de tempels en de graven komen, ze sjokken en hebben rode hoofden van de warmte.

Zomers lopen de temperaturen op tot vijftig graden. Dan kun je niks anders dan slapen. Pas als de zon onder is komen de mensen naar buiten. Nu is het januari, en rond de vijfentwintig graden. We zitten de hele dag op het dak van ons appartement en drinken thee en koffie met kardamom. Als het afkoelt gaan we terug naar binnen. We halen eten en roken een waterpijp bij Karim.

Om samen een appartement te kunnen huren moesten we een document halen bij een notaris in de stad waarop staat dat we binnenkort gaan trouwen. Het document kostte honderd euro. Maar zelfs met document wil vrijwel niemand ons een appartement verhuren. We vinden uiteindelijk iets in een vervallen gebouw langs de grote weg, een kale, groezelige flat. Veel te duur ook. Maar we zijn er in elk geval alleen.

Zijn ouders hadden hun huis aangeboden, ik mocht er komen logeren. Op één kamer met zijn zus. ‘Wat vind je familie er eigenlijk van dat je een relatie hebt met een rokende, drinkende, gescheiden, niet-gelovige vrouw?’ vraag ik. Hij zegt dat ze er geen problemen mee hebben. Toch schaam ik me als we bij ze op bezoek gaan. Niet nodig, waarschijnlijk. Zijn moeder bakt taarten voor me, en zet de tv voor me aan. De zussen doen hun hoofddoek af en laten hun lange dikke haar zakken. Ze willen het net zo kort knippen als ik, zeggen ze. En ze willen weten hoe ze net zo slank kunnen worden als ik. ‘Niet teveel falafel eten,’ zeg ik. Ze moeten lachen om alles wat ik zeg. We kijken soaps, en zij leggen me uit wie wie is. De slechterik heeft een Europees uiterlijk. Als ik wegga fluisteren ze tegen me: ‘Ah toe, blijf je hier slapen?’ Ik weet niet wat ze denken dat zich in het appartement langs de grote weg afspeelt.

De oudste broer laat me de verbouwingen aan het huis zien, ze bouwen er nog een verdieping op. ‘Wil je straks een appartement voor jezelf of alleen een kamer?’ vraagt hij me. ‘Doe maar een appartement,’zeg ik. Ik weet niet wat ik anders moet zeggen.

Karims vrouw is over uit Engeland. Ze zit hier maar een paar maanden per jaar, alleen in de winter. ‘Ze kan hier niet wonen,’ vertelt A. me, ‘ze heeft moeite met de warmte.’ En met de man-vrouwverhoudingen, weet ik. Het is mijn laatste avond hier. Ik kijk naar Karim, die met een tangetje kooltjes uit het vuur pakt, ze op een waterpijp legt.
‘Hou je van haar?’ had hij gevraagd toen A. hem vertelde over mij.
‘Met heel mijn hart.’
‘Zorg dan dat je haar niet kwijtraakt.’