vrijdag 14 mei 2010

Banaan

Ik was wezen zwemmen in het Zuiderbad. Buiten sneeuwde het, van die vieze kleffe natte sneeuw. Daarom was ik niet op de fiets gegaan, zoals anders, maar met de bus. Ik woonde in Amstelveen, in een studentenhuis. Op de terugweg moest ik heel lang wachten op de bus, op het oude Museumplein, dat toen nog één grote brede weg was. Pieken haar die nog nat waren, bevroren. Ik was moe, hongerig, ik had het koud, en die kutbus kwam maar niet. Toen hij eindelijk verscheen, uit de grijze muur van mist en sneeuw, zag ik hem bijna over het hoofd, en hij mij.

In de bus was het heel druk, mensen stonden dicht op elkaar. Het was zo'n verlengde bus, en ik vond een plekje in de uitsparing in het midden, tegen de ijzeren stang die een soort hokje vormde. De vloer was modderig en de ramen waren beslagen. Doordat je niet naar buiten kon kijken, en de buschauffeur de haltes niet omriep, moest je maar zo’n beetje raden waar je was. Na een paar haltes dacht ik: misschien moet ik uitstappen, ik voel me niet zo lekker. Maar het sneeuwde zo hard, en in de bus was het lekker warm, dus bleef ik staan.

Het volgende moment voelde ik iemand aan mijn arm trekken. Laat me met rust, dacht ik, ik lig net zo lekker te slapen. Ik droomde dat ik op vakantie was, en aan het strand lag. Het was er lekker warm. Toen ik mijn ogen opendeed lag ik op de vloer van de bus, met allemaal vreemde mensen om me heen. ‘Werd je niet goed?’ vroeg iemand. Ik begreep niet wat hij bedoelde.

Ik werd in een stoel geholpen. Iedereen keek naar me. Ik zei dat het wel weer ging, maar de buschauffeur zei dat hij toch even wilde wachten tot de ambulance er was. Het was duidelijk dat ik er niet veel over te zeggen had.

Het duurde heel lang voordat de ambulance kwam, en al die tijd maakte ik me zorgen over al die mensen om me heen die nu te laat zouden komen. Toen ik de ambulancebroeders zag verschijnen dacht ik: die komen voor mij. Dat was een heel rare gedachte. Ik had zonder het te willen de hoofdrol gekregen. ‘Ik werd niet goed,’ zei ik tegen ze, want dat was me inmiddels wel duidelijk. Ze gaven me een banaan en namen mijn bloeddruk op. Daarna reed de bus weer verder. Ik mocht blijven zitten op de stoel die aan me was afgestaan.