maandag 14 juli 2008

Patat

Ik trok de voordeur achter me dicht en klemde de lege boodschappentas onder mijn arm. Groette de eigenaar van de patatkraam waar ik boven woon. Hij wenkte me en duwde een vreemde, ietwat schutterige jongen, naar voren. Een nieuw personeelslid, begreep ik.
'Zij woont hier boven,' zei hij, zonder het nieuwe personeelslid aan me voor te stellen. 'Zij zit de hele dag achter computer.' Hij liet zijn vingers over een denkbeeldig toetsenbord gaan. 'Zij gaat ' s ochtends naar buiten om boodschappen te doen. Dan gaat zij weer achter apparaat. De hele dag.' Hij lachte naar mij, alsof hij een heel goeie mop had verteld en nu verwachtte dat ik ook zou gaan lachen. Dus deed ik dat maar.
'Ben jij wel op vakantie geweest?' Hij lachte nog steeds.
Ik twijfelde. Telde zes dagen Istanbul als een echte vakantie? Ik knikte voorzichtig van ja.
'Waarheen?'
'Istanbul.'
'Istanbul? Turkije,' besloot de man. Hij keek bedenkelijk. 'Jij hebt geen kinderen, toch?'
Ik schudde mijn hoofd
'En een man? Ook geen man.' Hij keek grijnzend naar zijn nieuwe werknemer, die er wat verloren bijstond. 'Geen man, geen kinderen, zit hele dag alleen maar achter apparaat, die computer.' Hij wendde zich weer tot mij. 'Heb jij nog die vriend?'
Welke vriend, dacht ik, maar voor de zekerheid zei ik maar ja.
'Ik zie hem nooit meer.'
'Hij komt altijd 's avonds langs, dan zijn jullie al gesloten,' loog ik.
De buurman knikte en wees op het kartonnen bord aan de gevel. Personeel gezocht, las ik.
'Ik heb nog iemand nodig voor de zaterdag. Is goed voor je, veel contact met de mensen.'
'Ik zal erover nadenken,' zei ik, waarna ik mijn hand opstak en mijn weg naar de supermarkt vervolgde. Als een compleet ander mens.