zaterdag 15 december 2018

Parelsnoer

In de kringloopwinkel waar ik op zoek was naar vintage kerstkaarten stuitte ik op een oude foto van een vrouw. Het was geen knappe vrouw. Ook geen lelijke. Ze had halflang haar dat met een schuifje uit haar gezicht werd gehouden en ze droeg een parelsnoer dat niet bij haar paste. Als er iets was dat haar kenmerkte was het gewoonheid. En toch had ze iets. Het kwam door haar blik.
Ik besloot de kaart te kopen voor B, met wie ik zo een afspraak had.
Achter de kassa stonden een man en een vrouw. ‘Hoeveel is deze?’ vroeg de man, terwijl hij de kaart liet zien aan de vrouw.
‘Staat er iets op?’
De man draaide de kaart om en trok een onnozel gezicht. De vrouw kwam achter de kassa vandaan en liep met kordate passen de winkel door. Het was een chique kringloopwinkel, geen rommel, alles netjes uitgestald.
‘Hij komt daar vandaan,’ wees ik.
‘Ja, dát weet ik,’ zei de vrouw. Ze liep door naar achteren. ‘Is het een foto?’ riep ze naar de man, ‘of een kaart?
‘Een foto,’ riep de man terug. ‘Of nee, een kaart. Een kaart met een foto.’
Het was duidelijk hoe de verhoudingen lagen.
De vrouw flipte door een bakje oude kaarten. De man en ik keken naar haar.
‘Anders…’ zei ik.
Ik maakte mijn zin niet af. De man kwam achter de kassa vandaan en liep naar de plek waar ik de kaart vandaan had. Hij tuurde alsof daar nog iets lag dat naar de kaart verwees.
‘Laat anders maar hoor, als het te ingewikkeld is,’ zei ik.
‘Het is niet ingewikkeld,’ zei de man ferm.
De vrouw kwam teruglopen. Halverwege zette ze nog iets recht in een schap. ‘Wat zullen we zeggen,’ zei ze tegen de man, ‘vijftig cent?’
‘Vijftig cent.’ De man sloeg het bedrag aan op de kassa.

Ik fietste naar het café waar ik met B. had afgesproken. Toen we koffie hadden besteld gaf ik hem de kaart. Hij reageerde verrast. Hij had de kaart vaak zien staan, maar nooit meegenomen. Hij liet hem ook wel eens aan anderen zien.
We bekeken de foto. ‘Misschien was het in de tijd niet gebruikelijk om te lachen,’ zei ik.
En B. zei: ‘Ik kan maar niet bepalen of het een heel lieve vrouw is of een seriemoordenares die mensen in stukken hakte.’
We draaiden de foto om. Achterop stond een stempelafdruk: september 1945.

‘De oorlog is afgelopen, je hebt weer wat vlees op de botten, het wordt tijd dat je een man vindt,’ hadden haar ouders gezegd. Ze hadden haar naar een fotograaf gestuurd.
‘Kam je haar,’ zei haar moeder, en na een kritische blik had ze haar eigen parelsnoer losgekoppeld en hem om de nek van haar dochter gehangen.
Soms moet je het geluk een beetje helpen.

‘Nog bedankt voor de kaart,’ schreef B. ’s middags, toen ik weer thuis zat. 'Hoewel je me wel elke keer wat geeft wat je vervolgens weer in je eigen tas stopt.’
Hij had de kaart niet. Ik doorzocht mijn tas, mijn jaszakken, mijn aankopen, maar ik had hem ook niet. De foto van de vrouw moest in het café zijn achtergebleven.
B. ging terug. En daar lag ze. Met haar gezicht naar beneden. Ze was onder de bank gegleden waarop we hadden gezeten.
‘Uit mijn gevangenis komt ze niet meer,’ zei B. en hij toonde me een foto waarop hij de foto van de vrouw ophield.
Ze keek nog bozer dan in mijn herinnering.