vrijdag 20 april 2018

Schijvershuis aan zee IV

Het stormt. Het hele huis trilt en kleppert. De palmboom voor mijn raam kreunt.
Ik ben alleen achtergebleven in het huis op de heuvel. De Duitse schrijfster is de vorige dag in alle vroegte vertrokken. Ze had een kaartje onder mijn deur door geschoven waarop ze me bedankt voor de fijne gesprekken. Eronder staan haar adresgegevens.
Nu voel ik me een slecht mens.

De uitgever en de vertaler, die elkaar al in Duitsland kenden, vertrekken zondag en zijn aan hun vakantie begonnen. Om zeven uur ’s morgens ratelen hun toetsenborden al, ’s midddags stappen ze samen op de moped op zoek naar de mooiste stranden. Ze keren pas laat terug.

Van te voren had ik me vooral zorgen gemaakt over de mensen. Ik had een grote luidruchtige groep verwacht. Herrie tot diep in de nacht. Verplicht zuipen, en vechten om het gebruik van de oven en de pitten. Hechte vriendschappen waar je moeilijk tussenkwam.
Niet dit. Deze stilte.

Denk: het huis van de Norman Bates en zijn moeder, schreef ik gistermiddag aan iemand. En nu denk ik aan niets anders. Het huis lijkt waarschijnlijk helemaal niet op de Bates-residentie, ik zou het kunnen googlen, maar dan moet ik de donkere gang door en twee trappen met krakende treden af, want alleen op de begane grond is wifi.

Overdag zijn er genoeg mensen. De vrouwen van de organisatie, die ik achter de deuren van hun kantoortje hoor lachen; een schoonmaakster, die als je haar iets vraagt, een onbenullig gezicht trekt en op haar oor wijst waar een gehoorapparaat in zit. Een klusjesman die altijd in zijn tot kantoortje omgebouwde gangkast zit te internetten of te kletsen met de schoonmaakster – op normaal volume, bedenk ik nu. Ik heb haar trouwens ook nog nooit iets zien schoonmaken.

Dan is er nog de oude vrouw die in het portiershuisje onderaan de oprit woont en de zwerfkatten eten geeft. Gistermiddag kwam ze het terras op stormen, zwaaiend met een plumeau. ‘The man! Crazy!’
Ik vroeg haar welke man, een van de Duitsers?
‘No. Tourist people good. Tourist people no problem. The man! Here! He crazy!’ Dreigend hief ze haar plumeau.

Ik denk aan de bibliothecaris, die ik twee dagen geleden heb ontmoet. Een slungelige jongeman die de bibliotheek in het souterrain beheert, een stoffige ruimte waar boeken staan uit alle landen die hij heeft gerangschikt volgens een onnavolgbaar systeem. Niet op land of op alfabet, maar op onderwerp. ‘Amerikaans systeem,’ zegt hij.
Ik gaf hem mijn boeken. Hij vroeg me er iets in te schrijven. Toen ik klaar was en de boeken aan hem gaf rook ik dat hij een wind had gelaten.

Ze zijn allemaal naar huis. Al uren geleden vertrokken.

Een bons tegen mijn raam. Verstijfd blijf ik liggen.
Wie moet ik het meest vrezen? De dove schoonmaakster? De klusjesman in de inbouwkast? De crazy cat lady met de plumeau op het terras? Of toch de kolonel met de kandelaar in de bibliotheek?

De volgende morgen schijnt de zon weer. Op het terras onder mijn raam ligt een afgerukt palmblad. In zijn kantoortje zit de bibliothecaris rustig een sigaret te roken.